Het goddelijk karakter van het recht - pagina 7
Rede uitgesproken ter inwijding van den leerstoel in het staatsrecht, de rechtswijsbegeerte en het canonieke recht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam
10
met het
„bij de
ruimen
omvang
gratie Gods" aan de overheid een macht van zóó te achten toegekend, als Spinoza haar gaf, toen in
den wijden kring, dien hij voor haar bevoegdheid trok, als het ware de droeve boodschap eener gansch onmondige menschheid weerklonk, — wanneer
men
bedenkt,
dat
dit
goddelijk
recht
niet
alleeu
aan
het staatsgezag toekomt, maar evenzeer aan wie in eenigen anderen kring met de souvereiniteit is bekleed. Doch
ook
biedt
het
goddelijk recht weinig voedsel aan wie uit
eigen hoogheid met een stralenkrans wil prijken, gelijk het immers wordt
uitgedrukt
in het
„Dei gratia",
het „etsi indignus peccator."
l
oudtijds nog versterkt door
) En allerminst was het d a n ook in
andere uitdrukking voor wat ook wetgevende macht wordt genoemd; gelijk op haar beurt wetgevende macht kan worden gezegd eene andere uitdrukking te zijn voor het begrip van souvereiniteit. Derhalve wordt de souvereiniteit van Oranje, berustende op de historische opdracht in 1813, en uitdrukkelijk bevestigd in art. 11 der grondwet, ten gevolge van de ondeelbaarheid der souvereiniteit, ook geleerd iu art. 54. Aangenaam was het mij, korten tijd nadat ik in mijn proefschrift (bl. 97—172) de eenheid der souvereiniteit had gepoogd te bewijzen en (bl. 173 en volgg) de stelling verdedigd had, dat ook de Koning in de constitutioneele monarchie zeggen kan: Uétat c'cst mol, wijl hij »de personificatie is der zelfstandige staatsidee, haar concrete verschijning" (t. a. p. bl. 177), voor een zeer belangrijk deel diezelfde gedachten terug te mogen vinden in het bovenaangehaalde opstel van onzen zeerkundigen landgenoot Mr. J. A. Levy. Toch bestaat er nog eenig onderscheid tusschen de plaats, die deze schrijver aan de volksvertegenwoordiging in de constitutioneele monarchie toekent en die, welke zij naar mijn oordeel inneemt. Is zij naar mijne meening orgaan der maatschappij tegenover de Kroon, die de belichaming der staatsidee; het staatsgezag is; — bij Mr. Levy is zij echter met den Koning, die de drager der staatsmacht is, »éen der organen van het Staatsgezag" (t. a. p. bl. 95). Naar het mij voorkomt, is deze laatste qualificatie moeielijk overeen te brengen met de beteekenis, die de geachte schrijver aan het koningschap hecht. Drager der staatsmacht kan m. i. niemand anders zijn dan het staatsgezag. Het eene kan niet in wezen van het andere gescheiden worden. En van daar dan ook, dat elke macht, die deu drager der staatsmacht beperkt, uitteraard eene macht is buiten het staatsgezag. De Kroon — het staatsgezag; de volksvertegenwoordiging — orgaan der maatschappij ; dunkt mij nog immer de zuiverste verklaring der constitutioneele monarchie, zij het al, dat de Russische geestelijkheid, van welke Thiersch spreekt (Ueber den christlichen Staat, 1875. S. 22) hierin wellicht eene bevestiging van haar gevoelen zou hebben gezien, dat iedere beperking der alleenheerschappij eene manichaeïstische ketterij is. ) Cf. H. Schulze, Lehrbuch des deutschen Staatsrechts, Erste Lieferung, 1880. S. 194 noot 1. J
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1880
Inaugurele redes | 41 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1880
Inaugurele redes | 41 Pagina's