GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pluriformiteit der kerk.

Prof. Groslieide sclirijft ia , , Noord-Holl. Kbl.":

Wanïieer w^e van pluriformiteit der kerk spreken, dan is dat leeai noodsprong. Het moest - niet zijn, als het is. Maar het is zoo en we zien geen kans om tot betere toestanden te geraken.

Maar daarom is het zaalc, wel op te passen, dat we de plmiformiteit der kerk niet in verkeerden zin gaan nemen.

Daar' zijn in onze dagen memschen, die die pluriformiteit heel gewoon en ook heel goeid vinden, die er heelemaal niet over trem^em, en die jgeen behoefte hebben om te bidden: Breng al uw gevangenen weder! Men is nu eenmaal om historische redenein lid van

een biepaalde kerk, men voelt zich. daar op zijn plaats, en men blijft daar. Maar bet is niet erg, als een anden lid is van een andere kerk. Daarom kan ook zeer goed de eene kerk met de andere in vexbinding treden, men kan over en weer vertegenwoordigers zenden bij plechtige geleigenheden enz. enz. Er is nu eenmaal pluriformiteit van de kerk.

Op deze wijze gaat het verkeerd. Want dan wordt wat men noodgedwongen wel uitspreken moest, tot regel gemaakt. Dan vergeet men, dat God in Zijn Woord regels gegeven heeft, waaraan de uiterlijke openbaring van het lichaam van Christus heeft te voldoen en dat men die geboden heeft op te volgen. Natuurlijk verslapt dan bet kerkelijk besef, alle kerken zijn ten slotte evengoed. Daarop moet volgen verslappen in de belijdenis. Men kan nu eenmaal niet straffeloos de geschiedenis te niet doen, die de Ileere de fcei'k deed beleven.

Wij pleiten niet voor pluriformiteit - der kerk, wij spreken er van, omdat we wel moeten, zoo behoort bet te zijn.

AVordt het feit van de pluriformiteit der kerk aangegrepen als excuus voor het passief berusten in het feit ^n vermeerdering van het aantal kerken of in een opgeven van den strijd om het zuivere kerkbegrip te realisecren, dan verliest men on bouwt zijn gezondheidsleer op uit een ziektebeeld, inplaats van de jiiefcte te kennen uit de leer der gezondheid.

Ds C. Lindeboom contra Ds J. J. Buskes.

In , , Noord-Hoh. Kbl." schrijft ds C. Lindeboom over de consequenties, die de samenwerking der Ned. Chr. Stud. Ver. met den Vrijzinnigen Chr. Studentenbond nu reeds blijkt te hebben; een samenwerking, waaraan ook ds Buskes het zijne bijdraagt. Over de wijze, waarop ds Buskes zich van de opmerkingen van ds Lindeboom (die hem het woord gaf voor een ingezonden stuk) afmaakt, zegt ds Lindeboom thans:

Te laat, vreezen we, zal Ds J. J. Buskes inzien, dat hij zijn medewerking niet had moeten verleenen om den voet te zetten op dezen weg. '

Van de ingebrachte bezwaren schijnt hij nu nog niets , te gevoelen. We plaatsten zijn „ingezonden" en gaven uitvoerig de gronden aan, waarop we ons protest meenden te moeten handhaven. Ook Dr K. Dijk gaf in een breed artikel, dat we overnamen, uiting aan zijne bedenkingen.

Maar — weerlegging volgde niet.

't Eenige, wat Ds Buskes deed, was, dat hij in „Woord en Geest" van Dr Dijk, Ds van. Schelven, en ook van mij schreef: deze mannen zijn tegenstanders van de N. G. S. V., maar wat hebben ziJ dan voor onze studenten gedaan?

Waar deze uitlating op doelde, hebben de lezers van het genoemde blad niet kunnen begrijpen. Wat door Dr Dijk, Ds van Schelven en door mij werd geschreven, legde bil hun niet voor. Hij meende te kunnen vol - staan met een vraag, waarop geen antwoord werd gewacht, maar die blijkens haar formuleering de, over de saamwerking van de N. G. S. V. met de vrijzinnigen bezwaarde, predikanten moest voorstellen als mannen, die om de studenten zich in 't geheel niet bekommerden.

Natuurlijk gaan wij op deze insinuaüe niet in. Wij laten die geheel voor rekening van Ds Buskes. Hij moet met zijn eigen geweten maar uitmaken, of hij die kan verantwoorden.

Wel echter spreken we uit, dat het op deze wyze ons wel heel moeilijk gemaakt wordt, met hem van gedachten te wisselen.

Op goode persmanieren stellen we prijs. Daarom namen we zijn , , ingezonden" onverkort op. Maar daarom hadden we ook mogen verwachten, dat hij, de kweste overbrengende naar de kolommen van „Woord en Geest", de lezers van dit blad met de gevoerde discussie in 'kennis had gesteld. Nu hij dat niet deed, maar met een „, Seitenhieb" meende te kunnen volstaan, houde hij het ons ten goede, dat we van verder persdebat met hem afzien. Zóó gaat 't n i e t.

Prof. Grosheide over de critiek van ccnfessioneel-hervormde zijde.

In „N.-H. Kbl." spreekt prof. Grosheide over de critiek, die in oonfessioneele kringen werd geoefend op do synode van Assen o.m.: ; , ., t, , , „., .

In de eerste plaats, zoo spreekt men, beeft Assen bet bijkomstige tot hoofdzaak gemaakt. Waarom heeft men zich te Assen niet liever bezig gehouden met dingen van meer belang? Moest om zulke kleine kwesties een Generale Synode wekenlang vergaderen? En dan met zulk een mager resultaat? Men heeft wat aan den omtrek boort, in bet centrum getrokken.

Er zijn er onder ons, die het daar eigenlijk wel mee eens zijn en die meenen dat bet veroordeelend vonnis van Assen niet noodig is geweest.

We moeten beginnen met bier te onderscheiden.

Dat de "Synode van Assen over de bijzonderheden in het paradijs gehandeld heeft, is toch baar schuld niet.

Er is niet een Synode bijeengekomen om te overleggen over welk stuk van de Gereformeerde waarheid men nu eens zou gaan spreken. Het is heel anders geloopen. Er was een aanklacht, een bepaalde aanklacht tegen een bepaald persoon en die moest de Synode behandelen. Niet een onderwerp dat ze zelf gekozen bad, doch een dat haar was voorgelegd. Er viel dan ook niets van den omtrek naar het centrum te brengen. Men moest de kwestie aanvatten gelijk ze werd voorgelegd. De Synode had een rechterlijke taak te vervullen. En zoo min als het van den rechter afhangt, wat er behandeld wordt, zoo min kon de Synode een keuze doen.

In de tweede plaats moet voor den zooveelsten keer opgemerkt, dat de kwestie niet onbelangrijk was, maar wel degelijk centraal. Dat ziet niet, wie alleen over slang en boomen blijft spreken, maar dat moet zien, wie zich voor den geest brengt, wat er in het paradijs is geschied. Indien die boomen geen boomen behoeven te zijn in den gewonen zin des woords, waarin beeft dan de val en de ongehoorzaamheid des menseben bestaan? Er ziJn op die vraag allerlei antwoorden ge­ geven, maar dat brengt ons niet verder. Het gaat er niet om te zeggen, wat het wel kan zijn geweest, maar om wat de Schrift ons meedeelt. En de Schrift deelt niet anders mede, dan dat de ongehoorzaamheid des menschen bestond in bet grijpen naar de verboden vrucht. Ze kent geen andere voorstelling, geen andere mogelijkheid voor den val in zonde. En daarom hebben we deze voorstelling te aanvaarden en te handhaven. Maar dan mag ook niet getornd worden aan de werkelijkheid der boomen. Wie het doet, weet niet meer te zeggen waarin de val in ongerechtigheid heeft bestaan.

Met dit laatste hangt een ander bezwaar samen, dat van confessiongele zijde is gemaakt en dat ook indruk heeft gemaakt. Men heeft gezegd, de Synode van Aesen is ingedrongen in de geheimenissen, ze beeft de openbaring verzakelijkt en haar daardoor de kroon van het hoofd gerukt.

Als we nagaan, waar dat in zou hebben bestaan, dan valt het ten deele samen met wat we boven reeds bespraken, dat Assen eenzijdig bijkomstigheden naar voren zou hebben gebracht. Maar het houdt meer in, het bedoelt ook te zeggen, dat men hier is gaan uitwerken, wat niet uitgewerkt mocht worden, dat men het eigenlijke .goud heeftverdonkerd om aan bet erts alle aandacht te wijden, dat men de geheimenissen Gods heeft gebracht in den kring van bet menschelijk redeneeren. _, . .

We kunnen de gegrondheid van deze klacht niet inzien. De Schrift geeft ons' zelf den regel, dat de verborgen dingen zijn voor dep. Heere, onzen God, maar de geopenbaarde voor ons en voor onze kinderen. Tot onderzoek van de Schrifteii worden we telkgns opgewekt. Als we zien, boe door Paulus het Oude Testament gebruikt is, dan bespeuren, we, dat hij soms redeneert uit een enkel woord. Gbristus beeft nooit bet redeneeren der farizeërs afgekeurd, slechts bun verkeerde praktijk, die goed werd geredeneerd bovendien.

Assen heeft niet anders willen doen dan waken voor de heiligheid van 's Heeren Woord. Daarom en daarom ! alleen gaf men zich zooyeel moeite. En dat is toch zeker geen vervlakken of neerhalen.

Men kan vragen, schuilt hier eigcnli, jk niet verschil in waardeering van de I^eilige Schrift? Wie de Schrift naar onze belijdenis ziet als bet van het begin tot bet einde onfeilbare wijl door den Geest Gods ingegeven Woord Gods, moet die, niet waken over. elke , kleinig-. beid? Te meer als wat een kleinigheid schijnt, inderdaad gelijk bier van ver-strekkende beteekenis is?

Waarin zou dat vervlakken hebben bestaan? Is de eerbied voor de Schrift er minder door geworden? Is haar zin verduisterd of baar gezag verminderd? Niemand zal . beweren, dat dit het geval is. Maar dan spreke men ook niet van neerhalen van bet VVoprd ; Gods. Allerminst als men al dadelijk weet, dat bet^.igj: | genovergestelde de bedoeling was. 'vT .' ''

We kunnen zulke bezwaren als bier genoemd werden niet verstaan. We hopen, dat men ook aan de overzijde het ongegronde er .yan zal leeren inzien. Bij hen, die met ons van Gereformeerde belijdenis ziJn is dit toch zeer wel mogelijl^. Qt, men moet ons op Schrif tuurlijke. .gïonden; van ongelijk oyertuigen.

Van de critiek, die.^jKooiwel van christelijk-geref. zijde als uit dezen boek 'op dè Asser synode wordt uitgebracht, zegt de boogleeraaï, dat het „niet te ontkennen" is, „dat nu en dan niet geheel schijnt te ontbreken bet pogen om ook aan' de hand van Assen eigen bestaansrecht naast en tegenover de Gereformeerde Kerken te verdedigen".

Dr W. A. v. Es over het boek van Prof. Visscher.

Onlangs werd in , , , De Geref. Kerk" (her.vormd, en confessioneel) door een , inzender de vraag gesteld:

„Is bet waar, zooals in verschillende doleerende Kerkboden geschreven ivordt: Dr Visscher is in zijn boek één met de Asser sVnode? "

Hierop antwoordde dr J. Cb. Kromsigt:

„Het laatstgenoemd oordeel werd door Prof. Hepp, die in zake Assen zeker'tot oordeelen bevoegd is, en door Ds Schilder niet obderschreven. Zij verklaarden het als een openbaring van de zucht dier Kerkbodes om Prof. Visscher voor Assen, te annexeeren. 't Komt mij voor, dat liun opinie juist is. Als toch Prof. Visscher zegt, dat in Gen. 3 sprake is niet van een slangensymbool, maar van een slangenbeest, dan schijnt hij zich wel te bewegen op de lijn van Assen. Wanneer hij echter voorts spreken gaat over de slang in de voorstellingswereld van Mozès, en de slangenspraak in de voorstellingswereld van den primitieven mensch, geeft hij blijk van een geheel eigen beschouwing, die o. i. nu juist niet precies aan die van Assen gelijk is, wat daarom in onze oogen geen veroordeeling beteekent. Men leze slechts, om zich een oordeel hierover te vormen, • zelve aandachtig Prof. V.'s hoek, bldz. 77—82 enz."

De manier, waarop dr. Kr. weergeeft o.m. wat ik opmerkte, blijft voor diens rekening. Dr W., ; Aj, .y. Es voegt hieraan toe: •: -'; '%^'%*l

Met bet hier uitgesproken oordeel over het boek van Dr Visscher gaan wij in bet algemeen accoord.

Of ook onze Bode tot de „doleerende Kerkbodes" wordt gerekend, weten we niet.

Wel stellen we er prijs op te herinneren dat niet alleen de beide door Dr Kromsigt genoemden, maar ook wij bij onze recensie van meet af aldus oordeelden over het boek van Dr V. en dat ook wij er ons wel eens over hebben verwonderd, dat ook van de zijde van hen, van wie we dit niet hadden verwacht en die toch wel tot oordeelen waren bevoegd, zoo onvoorwaardelijk instemming met het boek werd betuigd.

Accentverlegging.

In bet „Algemeen Handelsblad" schrijft dr J. D. Bierens de Haan te Aerdenhout een stichtelijk stuk voor den „Zondagmorgen". Wij lezen daar:

De verbeelding behoeft plastisch materiaal om haar zedelijke kontrasten aan vast te hechten: goed en kwaad, deugdelijk en verwerpelijk moeten als het ware 1 tastbaar gemaakt worden en voor de oogen verzicht-' baard. Zoo vond de verbeelding op Griekscben bodem het zedelijk kontrast tusschen Helleen en Barbaar en in Israël dat tusschen bet eigen volk en de Heidenen. Het goede werd aan deze zijde der grens gevonden, het kwaad aan de andere zijde. Het kontrast — overal bestaat het, want al bet bestaande handhaaft zich door tegenstelling — werd door de verbeelding gesubstantialiseerd; d. i. in plaats van te gelden als levende wet der werkelijkheid, werd het vastgesteld als bestaande tusschen twee soorten van wezens. Schadelijker nog werd de kontrastenverbeelding, doordat de religie daaraan haar sanktie gaf, en de goede en kwade menschen stempelde als vrienden en vijanden van God, uitverkorenen en verworpenen.

Dergelijke lust in zedelijke kontrasten is romantiek, maar niet van de goede soort. Men meene ook niet, dat uitsluitend ouderwets-kerkelijke gemoederen zic'h daarin vermeien. Verre van dien: de partijpolitiek vereert het kontrast te meer naar mate zij meer demagogisch is en grovere middelen behoeft. In een dichtwerk, dat nog niet oud is, werden over de geheele linie de „heeren" als boosaardig en de „arbeiders" als edel voor'ge-• steld. De verbeeldingsromaUtiek bloeit niet alleen voor het schellinkje, ofschoon ook voor dit. Zij behoeft plastieke gestalten en voelt ook nu veel voor de voorstelling der oude gelijkenis, waar de rechter een ondubbel-_ zinnige scheiding maakt tusschen de schapen aan zijn ' rechter-en de bokken aan zijn linkerhand. Onze zedelijke verbeelding bemint gesimplifieerde voorstellingen en verkiest deze boven ingewikkelder psychologie.

Toch is bet zedelijk kontrastengeloof een onbarmhartig en eigengerechtigd, d. i. een slecht geloof en is het een boos werk onzer verbè'élding zoo wij de menschen in twee kampen verdeelen'en aan het eene kamp het " stempel' onzer zedelijke goedkeuring opdrukken, aan het andere dat onzer afkeuring. ledere menscbenziel is opgebouwd uit dezelfde aandriften, aï is ook elke individueele mensch volgens een ander schema ge-- bouwd uit dit materiaal. Vandaar de eindlooze ver-' • scheidenhéid — evenals elk aangezicht uit dezelfde bestanddeelen bestaat: voorhoofd, wangen, kin; oógen, neus en mond — en de verbinding dezfer een eindelooze verscheidenheid van uitdrukking mogelijk maakt. „Ik ben mensch, mij is niets menscbelijks vreemd." Wat in dezen mensch is uitgegroeid tot moorddadigheid, ontbreekt in geringer afmeting in mijn ziel niet, noch-wat in dien gindschèn tot matelooze goedheid is geworden Franciscus en Nero wonen heiden in onze ziel en zoovele figuren als de geschiedenis van bet menschdom heeft voortgebracht. Ons onderbewuste wezen biedt de stof voor vele mogelijkheden. Wat blijft dan' nog over van de zoo geliefde inbeelding dat er goede menschen zijn en slechte?

En toch is er tegenstelling van goed en kwaad; niet maar in het abstrakte tusschen het eene begrip en het andere, en niet zoozeer tusschen de handelingen, die gedaan worden, of tusschen sommige gezindheden (als boos voornemen en welwillendheid) — want deze zijn niet meer dan losse verschijnselen. Het onderscheid ligt in de totale gesteldheid der ziel, of zij verlicht is 'door de groote gedachte, of zij is het niet. Alle aan-. driften, ' begeerten en gezindheden zijn nog maar chaos, onrede, zoolang het gemoed niet omscbenen is door een innerlijk licht; en de chaos van het gematigd gemoed is niet principieel verschillend van welken wij in den tuchteioozen mensch aantreffen. Do verlichtende gedachte, die onze liefde wekt en een innerlijke verzekerdheid geeft — zij is bet die den mensch uit den chaos der natuur bevrijdt "en overleidt in de orde der Idee. Formuleer deze gedachte zooals ge wilt; spreek van godsrijk met bet Evangelie, of van het in-God-ziJn der wereld met Spinoza, van de Overziel met Emerson: beaam met Plato dat de Idee het ware is — in de verlichting der groote gedachte komt de ziel baar ontredderd bestaan te boven eii zuivert zich de chaos tot hoogere orde.

Een mensch verandert bij deze geestelijke wetenschap niet in dier voege dat zijn oude natuur is afgelegd, of dat hij het zichtbaar kontrast van zijn verleden werd: zijn ziel blijft uit dezelfde aandriften opgebouwd als te voren; er is niets principieel nieuws ingekomen; maar de nadruk is verlegd en wat eerst liiet meetelde is hoofdzaak geworden. De groote innerlijke gedachte is geworden tot beerscbende macht. Alle leven beweegt zich door tegenstelling, en bet natuuriijke dat voorafgaat, wijst door tegenstelling op bet geestelijke vooruit.

Het versc'hil is een akcentverschil. De verbeelding verzint in grove kleuren en forsche kontoeren het hemelbreed onderscheid tusschen de-goeden en de bozen, maar de rede erkent een akcentverschil, wantg^yliil. humani a me alienum puto. . ffeïf ?

Hier wordt de onderscheiding, die God maakt buiten beschouwing gelaten, en treedt wat menschelijk o onderscheiding omschrijft, daarvoor in de, plaats. Maav afgedacht zelfs van deze verschuiving van bet vraagstuk blijkt toch, dat, waar een-we de rg e b oor te in den zin van onze belijdenis niet meer geloofd wordt, onze godsdienst wordt gedegradeerd tot romantiek, de reformatie terugtreedt achter bet humanisme, de verkiezingsleer (eenmaal het hart der Tcerk geheeten) wordt gezien als product eener bezoedelde verbeelding en voor don Satan der Schrift weer de MefistO' van Goethe (en anderen) gesteld. De leer der accentverlegging, die hier reeds eerder ter sprake kwam (Mefisto of Satan) is dai) nog de stichtelijkste vorm van surrogaat voor wat met bet gezag des bijbels overboord geworpen werd. Het verschil tusschen de gereformeerde religie en zulke religiositeit blijft en blijkt altijd weer een verschil in wezen. De variaties van den „ouden mensch" worden uitgemeten, maar de „nieuwe mensch" wordt niet geloofd, als een schepping van God.

„Neo-christelijk gereformeerd”.

Bijna ieder, die tegenwoordig meent tegen de Geref. Kerken te moeten opponeeren, bedient zich van bet suggestieve, en dus zeer gemakkelijk tot de zegepraal leidende tooverwoord: „neo-gereformeerd". Dat hieronder alles en nog wat (ook wat elkaar IIITSLUlT)r begre-

pens'wordt, doet daarbij niets ter zake, vindt men. Deó^'eenen keer heet b.v. neo-gereformeerd de organischeinspiratieleer, den anderen keer komt prof. Visscher oonoludeeren, dat de neo-gereformeerde een m e - c h a n i s c h e opvatting der inspiratie huldigt! Wel ja; wie volgt?

Mag men één der medewerkers van „De Bazuin" gelooven, dan volgt uit zijn schrijven, dat de diristelijkgerelormeerde kerk (blijkens haar algemeene aanvaarding van ds Jongeleen's lesboek over de geloofsleer) overgaat tot de „NEO-christelijk gereformeerde" opvatüng. Immers, deze medewerker zegt:

wat wil ds Jongeleen met een citaat van prof. Hoekstra, die in een recensie van een geref. lesboek zegt: de auteur is in een bepaald opzicht in de lijn van K u y-p e r, ik ben thans in dit geval in de lijn van B a - V i n c k ? Ds Jongeleen doet nu nét, alsof hij dat woord moet zien als een instemming van prof. Hoekstra met h e m. Met uw verlof, ds Jongeleen, dat is een beetje al te gemakkelijk. Ik heb niet gezegd: ds Jongeleen wijkt in zijn^ lesboek af van K u y p e r, en daarom noem ik hem ongereformeerd. Ik 'heb gezegd: ds Jongeleen wijkt af van wat in K a m p e n, ik herzeg, in K a m-p e n is geleerd. Hij wijkt niet alleen van Kuyper af, hij verloochent ook Bavinck, dien hij vandaag weer eens goed vindt — zoolang het duurt. Weet hij zoo weinig te onderscheiden? Ik was bereid, hem da.t te bewijzen; maar ds Jongeleen wilde dat niet; en vergenoegt zich met anderen te laten praten, alsof hij daarmee wint. Maar ik laat het probleem niet verschuiven. Als ik constateer: de Chr. Geref. kerk laat zoo'n boekje passeeren, dan lic'ht ik mijn lezers misschien niet juist in, als ik zeg: Jongeleen wijkt van Kamp e n-v ó ó r-1892 af. Daarover kan dan het debat loopen. Maar als ik dat eenmaal zou hebben aangetoond, en ik zeg d a n: dit is dus ongereformeerd, wel, dan beweer ik nog niet eens iets nieuws; dan beweer ik alleen precies hetzelfde als altijd de Chr. Geref. kerk gezegd heeft. Die heeft óók gesproken in 1892: zij wijken tegenwoordig van Kampen af; dat is ongereformeerd, zóó erg, dat wij in den naam van God een nieuwe kerk stichten (zij zeggen: de oude kerk handhaven). Ik vind dit alles het ergste: men durft niet herinnerd te worden aan zijn eigen leuzen, aan zijn eigen strijdkreten, men gaat er althans niet op in, en men blijft toch met al zijn gebeden en dankzeggingen voor de trouw der vaderen' Gods troon omringen. En nu kan ds Jongeleen kwaad worden, en-yhet zal mij spijten, maar ik houd het toch vol: de lezers moeten weten, dat de Chr. Geref. kerk niet meer handhaaft wat zij zegt; zij verloochent Kampen 1892 zoo rustig mogelijk. Neen, ds Jongeleen, ik heb u niet gemeten met den maatstaf van Kuyper, noch met eenig eigen maatstafje, zooals prof. Visscher in een booze bui maar neerschrijft. Ik heb u gemeten met den masftstaf van uw eigen chr. geref. vaderen, die een afwijking van de lijn van Kampen zonde vonden voor God. Het zou mannelijker zijn, daarover eens te praten inplaats van u te verschuilen achter een paar groote vaten, merk Huis ter Heide en merk Overtoom. Dat het hierover liep, hebt gij uw lezers nog steeds niet verteld: waar hl ij ft Kampen, waar het lesboek van De Cock? Het is een leuk 'ding: ds Jongeleen doet alsof ik alleen van Kuyper iets weten m\ maar ik heb in mijn propaedeuse een lesboek van De Cock moeten bestudeeren; en thans moet ik oonstateeren, dat ds Jongeleen, chr. geref. pred., op kardinale punten dien De Cock verloochent. De oude Wisse en de oude Van Lingen, die zeggen van het boek van ds Jongeleen: dat is niet gereformeerd. En als de jonge Wisse dat alles maar aanneemt, dan beweer ik: dat ds Wisse Jr., toen hij nog in de Geref. kerken was, wel van den ouden Wisse verschilde in kerkrechtelijk en kerkhistorisch opzicht, maar volle ruimte had om dogmatisch het eens t9, - zijn met den ouden Wisse: zijn kerken bleven vol. Maar nu hij naar de kerk van den ouden Wisse overging, en zich aan diens kerkrecht conformeert, nu laat hij ds Jongeleen, die door prijsgeving van Kampen-van-vóór-1892 ook den ouden Wisse in dogmatisis verloochent, rustig verklaren: ds Wisse is het met mij niet oneens, en zwijgt. Hier komt weer de historie haar wraak oefenen. Ds Jongeleens heele lesboek bewijst, dat de Chr. Geref. kerk verloochent haar eigen strijdleuzen, en toch den moed heeft, te blijven leven in afzondering.

Ik hond niet van dat hatelijke en zonder meer nietsi'.cggende: „neo". Maar, als men het wil (de Chr. Geref pers heeft het heel druk over de neo-gereformeerden!), welnu, dan aarzelt de redacteur dezer rubriek geen oogenblik om uit het geschrijf van bedoelden medewerker van „De Bazuin", als het waarheid bevat, af te leiden, dat er reden te over is, om (lettende zoowel op de t h e t i s c h e als de polemische verschuivingen van gedachten in de Christelijke Gereformeerde kerk en pers) te spreken over: „neo-christelijk-gereformeerden"!

Liever niet; nog eens.

Maar, als men het zelf zo'O wil, d'aln moet het maar. Ieder zal zijn eigen pak dragen en met de maat gemeten worden, waarmee hij meet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's