GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE III

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vorming der persoonlijkheid.

V.

Onder de persoonlijkheid verstaan wij dus de eenheid van levensorganisatie in den individueelen Hjensch, waarin de persoon van dien mensch tot uitdrukking komt.

Iemand, wiens persoonlijkheid ongevormd is, openbaart zich niet in den vorm van, met het voorkomen van een persoon.

In de kern van elke persoonlijkheid is dus de persoon, het „ik", het organiseerend en heerschend principe.

Uitgaande van deze gedachte begrijpen wij vanvanzelf, dat wij moeten spreken van de ongevormde persoonlijkheid daar, waar een of andere eigenschap of kwaliteit van de psychosomatische structuur van den mensch als overheerschend principe naar voren treedt.

Er zijn menschen, die dermate door hun zenuwen worden beheerscht, dat zij zich niet aan ons kunnen openbaren als een persoonlijkheid; dat wil dus zeggen, het subject der redelijke menschelijke natuur, het eigenlijke „ik", de eigenlijke persoon, wordt in die menschen zoozeer overheerscht door een situatie in de lichamelijke of in de somatisch-psychische structuur, dat zij zich niet in den vorm van een persoon aan ons kunnen openbaren. Wij zouden het zoo kxinnen uitdrukken: zulke menschen beheerschen niet hun zenuwen, maar zij worden door hun zenuwen overheerscht.

Evenzoo zijn er menschen, bij wie de driften in de structuur van hun individualiteit meer den indruk maken van een wezen dat voortdurend bezig is zekere driften uit te leven, van een individu, dat permanent onder den invloed staat van bepaalde „Triebe", dan van een persoon, die, heerschend temidden van de verschillende somatisch-psychische samenhangen, leeft.

In zulke gevallen spreekt men dan ook van een ongevormde persoonlijkheid.

Persoonlijkheidsvorming streeft er dus naar den naar Gods beeld geschapen mensch er toe te brengen, dat hij als persoon naar voren treedt.

De vorming der persoonlijkheid bedoelt altijd weer dien mensch zich te doen openbaren als een eenheid van profetische wijsheid, p r i e s t e r 1 ij k e t o e w ij d i n g en k o n i n k - lijke heerschappij.

Daarom is voor persoonlijkheidsvorming allereerst noodig zelfkennis. De mensch moet zichzelf kennen zooals hij is, met zijn neigingen, zijn aanleg, zijn onevenwichtigheden, de onregelmatigheden in zijn structuur en de gaven die God hem heeft geschonken. Met wijsheid moet hij het terrein van zijn eigen leven kunnen overzien. Hij dient georiënteerd te zijn in den mikrokosmos van zijn eigen bestaan. Hij behoort profeet te zijn in de eerste plaats tegenover zichzelf.

De ps3^chanalytische school van tegenwoordig heeft het voortdurend over zelfanalyse. Deze psychanalytische zelfanalyse is veelszins een caricatuur van de rechte zelfkennis. Immers, zij graaft al te zeer in eenzelfde richting en geeft al te veel den indruk, dat een ziekelijke situatie in de eerste plaats als verklaringsgrond van de eigenaardigheid der structuur moet worden aanvaard.

Juister is het dan ook te zeggen, dat wij moeten streven naar zelfkennis en dat wij met profetische wijsheid datgene, wat wij als zelfkennis hebben verkregen dienen te verwerken. Zelfkennis zonder wijsheid maakt den mensch patiënt. Hij wordt bang voor zichzelf, of hoogmoedig op zichzelf. Hij is de arme, die gebukt gaat onder allerlei breuke in zijn levensstructuur, of de schatrijke, die zich in zelfgenoegzaamheid verblijdt over het feit, dat hij het zoo bijzonder met zichzelf heeft getroffen.

Maar zal deze wijsheid mogelijk zijn, dan moet er bij den mensch komen het Ucht van den Heiligen Geest. Immers, wijsheid, die niet ontleend is aan de opperste Wijsheid wordt spoedig eigenwijsheid. Wijsheid, die niet in de eerste plaats Gods Geest laat spreken is al te zeer geneigd, om den mensch, en dan in dat geval meestal het eigen „ik", te stellen tot maat aller dingen.

Maar juist opk wanneer wij dit voorop stellen, kunnen wij als eersten eisch van christelijke persoonlijkheidsvorming blijven poneeren, dat de mensch zichzelf moet zijen, zichzelf moet verstaan en met wijsheid den samenhang van zijn eigen gaven en aanleg, van zijn eigen neigingen en SriSten moet beoordeelen zóó, dat hij weet wie hij is. Voor de zedelijke beoordeeling van de eigen levenssituatie is daarbij noodig, dat hij objectieve normen aanvaardt.

In de tweede plaats eischt piersoonlijkheidsvorming herstel van het priesterschap. Dat dit in principe alleen mogelijk is daar, waar een herstel is van de betrekking tot God en een vernieuwing naar het evenbeeld desgenen, die ons geschapen heeft (Col. 3:10), behoeft hier niet nog weer eens opzettelijk te worden betoogd. Het mysterie van elk herstel in ons door de zonde gebroken leven, ligt altijd in het genadewerk Gods en in de vernieuwde gemeenschap met den Schepper.

Zoodra echter het priester-schap van den persoon, die mensch is, voor zijn bewustzijn weer werkelijkheid wordt, ziet hij zich ook als sociaal wezen.

In feite bestaat er geen echt conflict tusschen individu en gemeenschap. De waarlijk zichzelf kennende persoonlijkheid ziet zichzelf ook als priester met de behoefte van de wijding, met de behoefte om zich te geven.

En deze toewijding is alleen mogelijk in den socialen samenhang, zij kan alleen tot haar repht komen door het contact met medemenschen.

Evenwel kan deze toewijding eerst daar aan haar doel beantwoorden, waar omtrent de wijdingsmogelijkheden binnen den kring van het eigen leven licht ontvangen is.

Hier toch komen wij in aanraking met het groote vraagstuk van de verhouding tusschen de handhaving van onszelf en onze toewijding aan het andere; een vraagstuk waaraan wij een afzonderlijk artikel hopen te wijden. Vast staat wel, dat nooit het ideaal kan zijn, dat wij streven naar zelfvernietiging. Toch is het anderzijds een roeping voor ieder mensch om zijn vleesch te kruisigen. Eenerzijds moet hij zich geven met de speciale gaven en krachten, die hij gekregen heeft en anderzijds moet hij, juist terwille van de taak, die God hem in het leven geeft en terwille van de opdrachten, die God hem verschafte, dikwijls sterven aan zichzelf en met voorbijgang van wat zijn leven s c h ij n t aangenaam te zijn, het kruis op zich nemen en doen, datgene waartoe hij geroepen wordt. In deze tegenstelling ligt voor menige persoonlijkheid en voor den uitgroei daarvan dikwijls een zeer gevaarlijk terrein.

Ten slotte is het ook noodig, dat de mensph als koning leert heerschen.

Zeker, ook hier is dit slechts ten volle mogelijk daar, waar de Koning der koningen ons leven draagt en leidt.

Maar daarmee blijft de elsch, dat wij onszelf beheerschen zullen. Juist hij, die gelooft dat het God is die in ons werkt het willen en het volbrengen naar zijn welbehagen, gelooft ook, dat degene die zichzelf overwint, sterker is dan die een stad inneemt.

De koninklijke zelfbeheersching is een der eerste christelijke deugden.

En de mensch, die zichzelf met wijsheid doorziet, die zichzelf kent, die weet wie hij is, die daarbij den drang der zelfovergave kent is juist zoo in staat eiken dag zichzelf meer te loeren beheerschen.

Zoo kunnen wij zeggen dat voor de ware persoonlijkheidsvorming van een ieder mensch noodig is: zelfkennis, zelfovergave en zelfbeheersching.

Samenvattend kunnen wij het dus zoo zien: onze persoon, ons „ik", heeft van Gods wege de opdracht om, door Zijn Geest omgezet, te heerschen in den mikrokosmos van zijn eigen bestaan.

Deze heerschappij is een heerschappij der kennis. Wij dienen in onzen eigen mikrokosmos al meer thuis te raken. Deze kennis is echter eerst daar goed, waar zij een kennis des g e 1 o o f s is.

Ons „ik" dient zich met alle gaven en krachten te richten op het andere. Wij moeten dus als levende menschen, gedragen door de liefde, ons wijden aan datgene, wat om onze toewijding roept. Dit kan alleen door de liefde. Deze liefde is aUeen daar goed, waar zij gedragen wordt door de liefde van God en de liefde tot God.

Ons , , ik" moet heerschen in de kleine wereld van ons eigen bestaan. Het moet regeeren over alle gave en allen aanleg, die er in ons is. Alleen wie zóó zichzelf beheerscht kan in dit leven machtsdrager zijn. Deze machtsuitoefening is alleen daar goed, waar zij gedragen wordt door de hope der verlossing en door de hope van de overwinning van de macht van den Almachtige.

Zoo wordt de verhouding deze, dat wij bij de drie levenssferen van profetisch, priesterlijk en koninklijk ambt telkens drieërlei uitdrukking krijgen van elk van de drie deugden waartoe God ons roept. Deze drieërlei uitdrukking is in wezen uitdrukking van drieërlei aspect aan eenzelfde deugd.

Wij worden geroepen tot zelfkennis, dat is echte kennis, dat is geloof.

Wij worden geroepen tot zelfovergave, dat is liefde, dat is liefde Gods.

Wij worden geroepen tot zelfbeheersching, dat is sterkte, dat is hoop.

Als wij dus zeggen, dat wij geroepen worden tot zelfkennis, zelfovergave en zelfbeheersching, dan beteekent dit in wezen, dat wij zullen staan in geloof en in hoop en in liefde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE III

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's