GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De „Haagscbe vrienden" en de Afscheiding.

II.

Capadose ging gewillig, ja zelfs blijmoedig; de Heere was reeds bezig, meer dan een jaar, de zeelen los te maken; aan de pinnen was gewrikt. Hoezeer Scherpenzeel een gunstigen invloed had geoefend op zijn • gestel en hij, de aamborstige, hier ruimer kon ademen; hoeveel hij genoot van de natuur en in het leven der genade met de eenvoudige vrome dorpelingen, hem hindert het gemis van den Amsterdamschen kring, vooral dat !hij moest derven den omgang met menschen van „zijn stand" werd hem, en ook Jeane, op den duur te veel. Voorzichtig en teeder onderzocht hij hierin zijn hart of hij hierin ook zondigt; dan neen! Het smart hem en zijn vrouw te zeer verstoken te zijn van den dagelijkschen omgang met zijn vrienden, van gelijken stand in het geestelijke als in het gewone leven.

Niet dat niet velen hem zagen en bezochten, doch op den duur zal hij dat gemis niet kunnen lijden, en ook zijn Jeane niet, de dochter van de bewoners van het Huis ter Noot. Zeker, velen werden als gasten ontvangen te Scherpenzeel; wie al niet! Gebuur en vreemdeling; uit de stad en van het dorp. We ontmoeten er den ambachtsheer en zijn vrouw, met aanzienlijke gasten; de dochter van den oud-burgemeester van Amsterdam, van Elias en freule Smissaert, de familie Van de Poll van Zeist komt telkens weer op bezoek; ook Kohlbrugge met ajn kleinen Gerrit; en dan schier alle de leden van den Amsterdamschen kring; uit de wereld der predikanten de een na den ander, meest allen mannen die nog een naam Tiadden in de kerk. Echter, met uitzondering van Scholte, door hem een en ander maal met innige sympathie genoemd, treffen we nog geen namen aan van dezulken, die straks door den Heere zullen worden geroepen tot het „groote reformatiewerk". Ook met dezen zal hij in aanraking worden gebracht en dan zal hij zijn houding bepalen tegenover de Afscheiding.

Toch kunnen we van te voren reeds vermoeden welke die zal zijn; niet onsympathiek tegenover de Afscheiders, maar wel beslist gekant tegen de Afspheidipg. Hij zal haar moeten dienen en hij zal

haar tegenstaan. Echter dan zal hij Scherpenzeel moeten verlaten; niet over dit dorp loopen de verbindingsdraden; wel over Den Haag; ja metterdaad van nu voortaan meer over Den Hiaag dan over Amsterdam.

Gods verbazende weg met Capadose gaat nu voor een DRIETAL JAREN over Den Haag.

De Mei is weer in het land en Capadose schrijft direct aan zijn „hartelijk dierbaren vriend en broederindenHeere!" De woning staat hem goed aan; hij beschrijft haar; aan Jeane viel ze niet mee. Geen wonder! Ze kwam pas van haar ouders van Ter Noot! Direct trof hem in Den Haag een zware slag. Getroffen en diep geroerd werd hij den 5en Mei, toen hij „voor 't eerst een weinig tijd hebbende zich begevende bij hunnen broeder van Zuylen op weg I)s Molenaar ontmoette, die hem zeide het met dezen hunnen beproefden broeder zeer naar gesteld was en hij hem inderdaad zorgelijk vond, zoo zelfs dat hij hem niet heeft kunnen zien." Mevrouw zeide hem, dat hij „sedert de laatste drie weken zulke allerhevigste attaques gehad had, dat hij thans als uitgeput inzonk, het bed niet meer verliet, gedurig koortsen had en nauwelijks tien minuten achtereen kunnende spreken". Dan gaat Capadose voort: „Intusschen is zijn ziel (dank zij den ontfermenden God!) zeer opgeruimd, in zijn Borg verheugd: hij juicht en zegt onuitsprekelijk veel te genieten, zeer verlangende naar 'tuur zijner ontbindinge. Waarschijnlijk zal hij dan ook weldra de bede zijner ziele verkrijgen, evenwel daar de pijnen plotseling zijn verdwenen en hij nog veel tot zich neemt, weten wij niet wat nog de uitkomst wezen zal: de Heere is de machtige, Hem is niets te wonderbaar!"

Als na een jaar ongeveer De Cock Capadose in zijn woning zal opzoeken en den Donderdagavond met hem en de vrienden samen zal zijn en vertellen zijn wederwaardigheden, dan zal stellig ook over den aan De Cock zoo dierbaren Van Zujden worden gesproken en hem verteld van diens ziek- en sterfbed.

Hier in Den Haag kan Capadose weer genieten van de prediking. Den eersten Zondag reeds hoorde hij Ds Secretan, die met zijn dochter hem al heel spoedig een bezoek kwam brengen. Dan klimt de verzuchting in het hart van den vriendelijken man op, dat hij in Den Haag toch maar een kring van broeders en zusters mag vinden zoo hij had gehad, eerst in Amsterdam en daarna in Scherpenzeel, van „hartelijke en liefhebbende broeders en zusters"; maar 't geen hij te Scherpenzeel miste, „zal ik", zoo schrijft hij aan Da Costa, „ook hier moeten ontbeeren, iemand namelijk, met wien ili zóó vereenigd ben als met u en die ik zoo geheel ken en door wien ik zoo gekend word in al de kracht der betekenis dezes woords; want 'tis toch iets wonderbaars, daar zijn inderdaad verscheidene punten, waarover wij dikwerf eenigszins anders denken, doch dat komt mij voor als die „unterscheidene ausserungen eines selbigen innerliches" om mij van een Naturphilosophische uitdrukking' te bedienen".

Ja welke nuances er ook mogen zijn in hun denken ten opzichte van onderscheidene punten, opmerkelijk is, hoe Capadose steeds weer met groote voldoening constateert, dat zij naast en tegenover de Afscheiding een gelijk standpunt innemen; tevens kan daaruit worden opgemaakt, hoe ernstig hij en zijn kring zich met de actie van '34 hebben bezig gehouden. Nadrukkelyk en fflet ingenomenheid deelt hij telkens weer mede dat deze en gene uit den vriendenkring in Den Haag daarover evenzoo denkt als zij beiden, en hoe weer anderen nog beslister die beweging afkeuren en hoezeer dezen die betreuren en meenen te moeten tegenstaan.

* Ondertusschen heeft zich nog geen eigenlijke kring van „Haagsche vrienden" gevormd. De „goede Dirk van Hogendorp" woont nog niet in Den Haag; Van Hall is nog in Amsterdam; „Groen •wordt er daaglijks verwacht". Het zal hem benieuwen of „hij ons zal bezoeken", zoo schrijft Capadose eind Augustus 1833 aan Da Costa. Wel slaat ook in Den Haag de deur schier voor eiken broeder en zuster open, en ontvangt hij aan tafel Van der KJemp, Messchert en anderen; is verblijd dat mevr. Uytenbogaart van tijd tot tijd komt; merkt getroost op, dat freule Van Zuylen een lieve Christinne is; doch het verlies, dat Van Zuylen aan hen ontvallen is, baart aan alle de broeders groot verdriet, 't Is in Den Haag nog niet zooals hij het zoozeer verlangt; echter de kring zijner kennissen begint zich uit te breiden, docih biet is hem zonderling genoeg, dat tot hiertoe alle de vrienden die zij kennen en zien, dat leven des geloofs missen (eene eenige mevr. Uytenbogaart uitgezonderd) waardoor het gemeenschappelijk verkeer zoo aangenaam als nuttig is. Doch hij Wordt „aldus meer en meer genoodzaakt, om het alleen bij Jezus te zoeken, en odh! hoe groot is dan de winst!"

Het „is hem tot geen geringe verkwikking den belangrijken brief van Scholte" te hebben mogen lezen, welken hij aan Da Costa terugzendt met de mededeeling, dat hij dezer dagen uit Dirksland een schrijven had ontvangen, waarin een uitmuntende getuigeids van de prediking van den jongen te Almkerk beroepen Meerburg. „De menschen stromen naar hem toe, wordt er gezegd, die ter ontdekking en bekeering van zondaren met veel getrouwheid een en andermaal is opgetreden".

De bezoeken vermenigvuldigen, waardoor hij zelfs zeer is opgehouden, ja op den dag, dat hjj weer schreef aan Da Costa, ontving hij onophoudelijk bezoek, zoodat hij den brief moet bekorten, wil hij hem nog weg zenden! Ook Twent was bij hem; die weldra naar Frankrijk zal vertrekken „om daar te blijven wonen".

Hij klaagt, dat na het vertrek van James, die èen veertien dagen bij hen heeft gelogeerd, het in Den Haag weer eens zoo dor is geworden. Nu de Spiessen de volgende week ook gaan naar „de plaats hunner bestemming", blijven zij dus met vier a vijf vrienden over en daar onder slechts één (mevr. Uytenbogaart) „die nog al levendig is". Hij verzekert, dat „Van der Kemp bij nadere kennismaking voorzelcer wint, doch hij is en hlijft •droog". "En „wat de Groens betreft, hij gelooft niet, dat zij dezen zullen zien, althands Da Costa kan licht gevoelen, dat hij niet eerst bij hen kan gaan, uadat zij vijf weken in Den Haag, voor Groens afreizen, geweest zijn en hen niet bij zich gezien hebben. Van den eenen kant doet hem dit leed, omdat hij voorzeker in hem en voor mij nuttige en aangename conversatie zou gehad hebben, doch van den anderen kant^ zou hij wellicht aan vele zoogenaamde kleine verloocheningen zijn blootgesteld, die toch naderhand kwellingen des geestes zijn. Ach! mocht ik, zoo vervolgt deze teedere man, mij maar naauwer en naauwer aan mijnen Heer aanschuilen".

Ruim van blik, ontgaat ook aan dezen réveilman niet, wat de Heere werkt, ook buiten de grenzen, en hij acht de verschijning van Adolphe Monods „rAppel aux Chretiens de la France et de l'étranger" een gewichtige gebeurtenis. Dan, vóór alles, schijnt hem niets te ontgaan van de werkingen des Heeren in het eigen vaderland, en hij maakt er zijn vriend deelgenoot van, gelijk deze op zijn beurt alles wat dat aangaat hem schrijft. James heeft hem medegedeeld, met hoeveel zegen hij tweemaal in Klundert voor een getal van 40 a 50 eenvoudigen heeft gepreekt en „allertreffendst" vindt hij, dat op de vergadering van 1.1. Zondag Ds Meyer heeft gedankt na een voorstel van Scholte, daarin ziet hij iets heerlijks, iets gezegends en dierbaars, dat hem diep heeft getroffen en het is hem „een nader bewijs van de bijzonder gunsüge stemming van dien Leeraar".

Heeft Capadose reeds een vriendschappelijken omgang met Van der Kemp, dra zal de derde zich metterwoon vestigen in Den Haag, de „goede" Van Hogendorp. Deze heeft hem een „recht vriendeflijke visite" gemaakt en toen medegedeeld reeds de volgende week voor goed zich in Den Haag^ neer te zetten met de zijnen. Hij heeft „iets van den palmboom, die bij stoten opwast en toeneemt".

Zoo is dan de derde maii in Den Haag komen wonen, van het drietal, dat de kern, het centrum zal Vormen van een kring van vrienden, welke zich om lien groepeer en; en het is met dit centrum, dat straks de mannen der Afscheiding in nauwer relatie zullen komen, zonder dat zij tezamen blijvend één weg zullen bewandelen in het kerkelijk leven, doch tot het laatste toe met hoogschatting en waardeering van hun personen. Nog • lang, ook nadat zij kerkelijk gescheiden van elkander leven, blijft dat typisch Capadosiaansch „onze" staan voor hun namen als hij over hen schrijft.

Moge Capadose nieuwe vrienden aan zich verbinden, deze trouwe broeder houdt strak aan de oude banden, en bindt die zelfs nauwer toe met een Heykens en zoovelen ook uit de eenvoudigen van Scherpenzeel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's