GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrij.¹)

De West-Europeesche mensch koestert van overlang een vrijheidsideaal. Daarbij echter richt zich de eene mensch op een ander dó'el dan de andere. In hoofdzaak valt bij de gekoesterde vrijheidsidealen te onderscheiden tusschen een zich richten op v 1 e e s c h e 1 ij k e en op g e e s t e 1 ij k vrijheid'.

We maken deze onderscheiding in gehoorzaamlieid' aan de Heilige Schrift.

In haar spraakgebruik is „vleesch" het zich op zichzelf houden, en „geest" (met een kleine letter) is het geënt zijn op d'e gemeenschap. Het eerste is uit de zonde, en het tvvreede uit den Heiligen Geest (nu met een hoofdletter), die in Christus, liet Hoofd' der nieuwe menschheid, een gemeenséap herschept en kweekt. Het vleeschelijke vrijlieidsideaal is gericht op zelfhandhaving; het andere, het geestelijke, op liefde.

Het vrijheidsideaal der zelfhandhaving is scherp Setormuleerd' in het Grieksche denken, en als vrucht van dit veelgeprezen denken in het West- Europeesche beschavingsgeheel aanvaard'. Vrijheid is volgens dit denken: over zichzelf beschikken. Het heeft zijn tegenstelling in de slavernij, waarin de Grieksche heeren sommige hunner medemenschen gevangen hielden. Zulke slaven misten het Klfbeschikkingsreoht. Hun hééren meenden het lrots te mogen bezitten.

Zelfbeschikkingsrecht! Het vrij beschikken had dus een grens. Het reikte niet verder dan het Mt". d.i. het innerlijk; wat sommigen bij voorl^öur „dte ziel" noemen. Naar deze beschouwing is er ook een uiterlijk leven. Daartoe behooren het lichaam, het bezit, de familie, de levensomstandigheden. Hierover te beschikken, is onmogelijk. Doch het „zelf" dient wel vrij tegenover dit uiterlijke te blijven.

Het handhaaft zich tegen de werkelijkheid buiten zichzelf op twee manieren: door ascese en *oor berusting. In de onthouding zegt het iiotsche zelf tot het uitwendige: ik heb u niet noodig; ik word van u niet noodig als iets bewevends. Opzettelijk drukken we dat uit met de Woordkeus, die de Heilige Schrift heeft voor de genoegzaamheid Gods. "Want de Grieken stelden 2ich dat als ideaal: zoo vrij te zijn als God. In het andere middel der zelf-handhaving tegenover de ''wkelijkheid buiten dit zelf, de berusting, stelde men zich als doel: het met God mee re- Sferen. Van Epictetus is de uitspraak: „Ik ben ""g nooit, wanneer ik wilde, gehinderd, noch, Wanneer ik niet wilde, gedwongen. Maar hoe is •W mogelij]j9 Ik heb mijn levensdrang aan God «iderworpen. Hij wil, dat ik koorts heb; ik ook. ^'J wil, dat ik ergens op uit ben; ik ook. Hij wil, "*' ik iets begeer; ik ook. Hij wil, dat ik iets ontvang; ik ook. Hij wil niet; ik ook niet....

Wie kan me nog hinderen of dwingen tegen mijn goeddunken? " Aan den toon kan men al hooren.j dat hier met berusting iets anders bedoelt wordt dan het rusten in Gods beleid van den Christgeloovïge. De filosoof spant zich in, zijn souvereiniteit over zijn innerlijk leven te handhaven. We hebben hier een voorbeeld van de meest geraffineerde huichelarij der geloovige overgave, die er is. Het is de overgave met de reserve der zelfhandhaving. Het is de poging, onder het aanroepen van goden, zichzelf in de hand te hebben. En dat we hier niet onbillijk veroordeelen, moge blijken aan wie zich voorstelt, dat deze souvereine zelfbeschikkers den zelfmoord plachten aan te bevelen. Zoodra het „zelf" te groote hinder gaat ondervinden van de lasten der wereld buiten zich, kan het vluchten in den dood; dat is niet een consequentie van de berustingsgedachten, die we zooeven hoorden vertolken, maar van het vrijheidsideaal der zelfhandhaving.

Wie dit ideaal bereiken wil moet zijn hartstochten opgeven. Hartstochten neme men dan in een ruimen zin. Ze zijn b.v. zorg, toorn, medelijden, bewondering. In deze hartstochten wil de wereld buiten ons ons „zelf" beïnvloeden. Doch die buitenwereld mag juist den mensch niet onder naar invloed brengen; dan raakt hij zijn vrijheid, zijn zelf-beschikking kwijt. De dingen, waarover de mensch niet beschikt, mogen hem niet bekoren; hij behoort ze te verachten.

Naar dit vrijheidsbegrip is Diogenes, de filosoof in de ton, het ideaal. Hij had zoo intens zijn hartstochten prijsgegeven, dat hij op het aanbod van Alexander den Grooten, om zijn innigste hartewensch te verwezenlijken, slechts antwoordde: Gaat U een eindje opzij, Majesteit, want U staat precies in de zon. Zoo'n man had nogeens macht over zichzelf. Hij is de ideaal-vrije. Dergelijke typen zijn, als men de vrijheidsleer der zelfhandhaving gelooven mag, omtrent als de goden. Zij hebben, wat de verleider Adam en Eva in het paradijs met succes voorspiegelde, het als-God-zijn, op een haar na bereikt. Op z'n minst hebben ze recht op den titel: godenzonen.

Maar dit is een verschi'ikkelijke vrijheidsleer, die namelooze ellende in de wereld gebracht heeft. Want den eenen keer verzetten haar aanhangers zich revolutionair tegen alle wetten en banden in het leven in naam van het zelfbeschikkingsrecht des individus, met z'n onaantastbaar eigen-recht. De andere maal bekommerden ze zich, hartstochtloos, geen spier om het onrecht der tyrannic. Nu eens laten ze kostelijke economische, nationale, sociale, of andete gelegenheden ijskoud voorbijgaan; dan weer verdragen ze, apathisch, de grofste misstanden op elk levensgebied, in de rechtspraak, in de kerk, waar ze geen ander oogmerk dan de zgn. zaligheid hunner ziel kennen, in de opvoeding hunner kinderen en waar niet! Maar altijd geven ze het door God geschapen en door Zijn almachtige kracht nog onderhouden leven prijs, ten bate van hun pretenties van eigen-recht, zelfbeschikking, zelfhandhaving, naar eigen souvereiniteit hakende vrijheidsdorst.

De Heilige Schrift zegt van zulke mensohen, dat ze eigenlijk heelemaal niet vrij zijn. Ze noemt iemand pas vrij, wanneer hij vrij is van de zonde en van de wet. En deze vrijheid is juist het tegenovergestelde der zelfhandhaving.

Wie van de zonde niet vrij is, hoort aan haar, als een slaaf aan zijn meester. Rom. 6:20. En in de zonde gaat de mensch in op de intensieve begeerte, zijn eigen levensweg te kiezen en te banen. Vrij worden van de zonde is dus vrij worden van de zelfbeschikking.

Hetzelfde is ook vrij worden van de wet. Heel anders dan de zonde is de wet zelf heilig en recht­ vaardig en goed. Rom. 7:12. Doch niet alleen worden de zondige hartstochten door de wet geprikkeld, Rom. 7:5, doch de zondige menschen distilleeren uit de wet een middel tot zelfhandhaving. Daartegen heeft vooral Paulus in den brief aan de Galaten gefulmineerd. In dien brief is concreet in geding de vrijheid der geloovigen van nietjoodSche, heidensche origine, om zich niet te laten besnijden, zooals de Judaïsten hun dat wilden opdringen. Achter den eisch tot besnijden lag de bedoeling, met God klaar te komen door de wetsvervulling. De mensch begint dan met zijn exegese van Gods wet gezaghebbend te verklaren; vervolgens begrenst hij de strekking der wet willekeurig door zijn interpretatie; hij rekent daarbij met zijn belang en zijn visie. Zoodat het tenslotte wel den schijn heeft, dat hij bij het zich houden aan zijn extract uit Gods wet, deze eerbiedig houdt, maar ondertusschen triumfeert zijn eigen wil op alle fronten. "De mensch heeft zichzelf een wetseisch gesteld, in haar vervulling vervult hij de wet, en het resultaat presenteert hij God' met een zelfvoldaan hart. Onder den schijn van ernstige gehoorzaamheid heeft hij een ijverige poging gewaagd, , zichzelf in de hand te krijgen, en voor God N.B. in de haiid te houden. Het vi-ij worden van de wet is het afkomen van dezen zelfbeschikkingsdrang.

Nu is dit de barmhartigheid Gods in de Schrift, dat Hij ons niet laat zitten met de veroordeeling onzer op zelfhandhaving-bedachte vrijheidsdriften. Hij roept ons tot geestelijke vrijheid.

Hij doet dit in Christus. Christus is onze roeping. Tot die in Hem gelooven zegt Paulus: Gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders. Dat wil dit zeggen: Christus heeft Zichzelf niet gehandhaafd. Hij heeft Zich niet terug getrokken op Zijn Zelf. In gehoorzaamheid aan Gods wil, tot in de consequentie van den vloekdood des kruises, heeft Hij Zijn leven overgegeven. En nu gaat in het evangelie de roeping uit tot de menschen, om in die daad van Christus te rusten met hun heele leven. In dien Christus vinden dan de geloovigen elkander. Dat geschiedt van den Heiligen Geest van Christus. De Geest lijft hen in in Hem als het Hoofd. Zoo ontstaat het geloof. Dit geloof weet dus altijd van de liefde, als de weg, waarin Christus het leven heeft zoeken te behouden. Dus verzet dit geloof zich tegen de zelfingenomenheid, tegen de zelfhandhavingsdrift in ons. De geestelijke vrijheid teekent zich voor ons af, als de vrijheid, die in de gemeenschap met Christus wortelt en die daarom in de zichzelf-gevende-liefde haar uiting heeft. Dat is de vrijheid, waartoe wij geroepen zijn, en met welke ons Christus vrijgemaakt heeft. Gal. 5.

Maar nu is voor ons de groote vraag: hoe grijpen wij deze vrijheid; hoe komt ze in ons leven tot stand? Daar is maar één antwoord op: in de liefde. Het geloof is de band aan Christus, de wortel der vrijheid, en het ^geloof werkt door de liefde.

Wanneer we hierover de Schrift onderzoeken, valt ons onmiddellijk op, hoe radicaal anders dan d'e vrijheid der zelfhandhaving deze geestelijke vrijheid' zich uit en ^gedraagt. Men hoore daarover eens Paulus in I Kor. 9:18 v.v. Deze apostel had wel een gruwelijken hekel aan het levend begraven der geloovigen onder een stortvloed van ^geboden en instellingen, met de eigenlijke bedoeling, dat door zijn wetsgerechügheid de mensch zijn zelfrespect min of meer vermocht op te voeren. Christus had' hem, en de gemeente, tot zooveel royaler vrijheid geroepen. Maar in de practijk gebruikt Paulus zijn vrijheid' niet op. Hij kan ontzaglijk veel laten schieten in liefde. Hij heeft volle bevoegdheid, stoffelijk loon voor zijn arbeid als evangelie-

prediker te verlangen, maar liij maakt daarvan geen gebruik. Hij is den Joden geworden als een Jood', om Joden te winnen. Hij schikte zich voortdurend, hij besneed Timotheus om der Joden wil. Dat deed hij niet om menschen te behagen; wie dal wil, is bezig zijn positie te redden of te verstevigen. Maar hij deed het om duidelijk te bewijzen, dal hij allen terwille wilde zijn, indien het zijn werk bevorderde. De liefde beheerscht de oefening der vrijheid. Dat is logisch; deze vi-ijheid immers is verkregen door de liefde van Christus. Niemand zou vrijheid hebben zonder Hem. Het is billijk, dat de vrijheid niet gebruikt wordt, los van Hem en Zijn werk.

Precies wal we bij Paulus zagen, ontwaren we bij Jezus. Matth. 17:24—27. Toen Jezus eens met Zijn discipelen in Kapernaüm kwam, traden de inners van hel hoofdgeld op Petrus toe, om van hem deze tempelbelasling te beuren. Ieder Israëliet boven de negentien jaar moest jaarlijks voor den tempeldienst een dubbele drachme of een halven sikkel belalen. Petrus is onmiddellijk bereid, het hoofdgeld te betalen; blijkbaar was Jezus gewoon, in elk opzicht Zich te houden aan den bestaanden toestand. Maar nu ontspint zich een gesprek hierover tusschen Jezus en Petrus, waarin de Heere Zijn discipel duidelijk onder het oog brengt, dat Hij en Zijn kring eigenlijk van het betalen der tempelschatling vrij zijn. Aardsche koningen immers plegen den cijns niet te heffen van hun zonen. Althans de naaste familie was daarvan vrij. Welnu, de tempelschatting had maar één recht van bestaan, dat ze n.l. voor God gegeven werd. Er kan dus geen sprake van zijn, dat Gods Zoon, God Zelf, tot het opbrengen dezer schatting verplicht is. Dal moet voor Petrus helderder vaststaan, dan het tot op dat moment blijkbaar voor hem stond. Maar Christus laat Petrus toch betalen, opdat Hij den Joden geen aanstoot geeft, opdat het volk geen verkeerde gevolgtrekkingen maakt en tot zonde komt. Ook Jezus gebruikt Zijn vrijheid niet geheel op. Hij gebruikt haar in liefde. Nu mag het echter niet aan onze aandacht ontgaan, dat Hij het benoodigde geld op wonderbare wijze verkrijgt. Hij laat Petrus naar de zee gaan, een visclihaak uitwerpen, en dan moet hij den eersten den besten visch, die bovenkomt, grijpen, en met het zilverstuk, dat in den bek zit, het hoofdgeld betalen. Christus doet natuurlijk geen wonderen, om Zichzelven uit een verlegenheid te redden. Hij openbaart in dat •wonder Zijn vrijheid. Hij doet een kracht van Zijn koninkrijk en handhaaft zoo Zijn recht als Zoon van God, die van de schatting eigenlijk vrij is. In werkelijkheid beschikt Hij over alle dingen; dat moet voor Petrus muurvast staan. Als Hij straks Zich overgeeft aan de Joden en Pilatus en Herodes, geschiedt dat niet uit zwakheid, uit gebrek aan verzetskracht, of aan verzetsrecht. Maar dan heeft Hij daarin de Zijnen lief tot het einde. Als Christus Zich schikt, waar en wanneer ook, dan is dat liefde. Hij kan die onvermoeid bewijzen, .omdat Hij Zich in Gods hand geeft.

Dus is bij niemand, in het licht der Schrift, te aanvaarden een vrijheidsdrang, die op zelfhandhaving uit is. Dal is een moeilijk woord. Maar het heeft de autoriteit der Waarheid Gods. Verh heimelijken der zelfbeschikldngszuchl kan weinig baten. Het leven wordt door een scliijn van goedheid nog maar meer bedorven en dragelijk gemaakt.

De jonge mensch, die zoo zoetjesaan uilraakt onder de tucht van opvoeders en onderwijzers, en in meerdere onafhankelijkheid van hem omringende machten geleidelijk in 'lieven komt te staan, krijgt daarmee niet een recht tot liefdeloosheid. We zijn gewoon te zeggen, dat hij meer vrijheid krijgt. Doch eigenlijk is dat maar schijn. Hij wordt allengs zelfstandiger. Dat is iets heerlijks. Een menschenkind, geschapen naar het beeld van God Vrijmachtig, gekomen in den weg der opvoeding tol ontplooiing van 't bewustzijn en verdieping van inzicht, en naar te hopen valt, tot versteviging van den wil, haakt naar zelfstandigheid tegenover krachten, die dusver hem remden en bonden en leidden. Hij dorst naar armslag; zoo hij Jezus liefheeft, naar opbouw van Zijn kerk uit neiging van het eigen hart; naar beschikking over vrijen tijd; naar verwerkelijking van eigen inzicht bij de keus van vrienden en vermaak; naar vrijheid in hel levensgebied, waar algemeene zede hem ook aansprakelijkheid oplegt.

Het is zoo mooi, indien geleidelijkweg het verantwoordelijkheidsbesef gesterkt is in de opvoeding, en de onbaatzuchtige liefde der paedagogen het wagen gaat met den pupil.

Er is te dien aanzien veel misstand. Een miezerig gevoel bekruipt een mensch, wanneer men jongelui, zoo van een twintig jaar, hoort vragen naar een beetje autoriteit, omdat ze nimmer nog leerden buigen tevoren voor eenige macht; omdat elke hindernis voor hel ongebreideld uiten van hun wil tevoren behoedzaam placht te worden uit den weg geruimd. Er is een tijd, waarop het kind zelf het toch eigenlijk niet weten mag; maar dan komt ook een tijd, waarop hel gelukldg moet zijn met het vieren der teugels.

Kwaadaardig slappe opvoeding heeft reeds voor menigeen het groote leven ongenietbaar gemaakt. De groeiende zelfstandigheid moet een genot zijn. Iets, waar een mensch, die het hart op de rechte plaats draagt, zuinig op is.

Het kan dus zijn, dal de z.g.n. vrijheid van het volwassen wordend leven een bittere teleurstelling wordt voor den jeugdige. Hij heeft nooit echt goed d'en band gevoeld. Licht slaat hij, in een zucht om te toonen hoe zelfstandig hij nu wel is, over tot Jiet tegen beter weten in loszetten, van de remmen van zijn leven. Of hij verkoopt zich aan de suggestie, die van een bepaalden vorm van vermaak, van vriendschap, van arbeid, van spel uitgaat. Hij wordt het type, dat eeuwig danst, of altijd in de bioscoop zit, of over niets anders te pralen weet dan zijn vereeniging, ot klef ^geplakt zit aan één vriend, of geen ander plezier kent dan flirten. Iets brengt hem heel en al onder zijn macht. Hij is een slaaf. Van liefde, in tegenstelling met zelf handhaving, is bij zulke menschen geen sprake meer. Hel is hel akeligste, te moeten zeggen, dat het bij veel van die typen niet eens heelemaal hun eigen schuld is. Een opvoeding, die niet geleidelijk tot zelfstandigheid bracht, die nimmer leerde buigen voor het recht, voor de rechten des verbonds in onzen kring, staat hier schuldig.

Maar het kan zijn, dat de stijgende zelfstandigheid geen ontgoocheling, doch een dagelijksch plezier is. Dan is er ook een gevaar der zelfstandigheid. Dan komt een mensch eerst recht voor de keus, die vroeger door den opvoeder resoluut, autoritair, werd gedaan. De zelfhandhavingsdrift neigt dan tot reactieverschijnselen. Dan wil de jonge menscli het krek andersom dan zijn vroegere leiding. Want hij is op zichzelf bedacht. Hij kan er vyezen; dat is niet weinig eigenwijs en het staat nogal onnoozel. Maar wie zich handhaven wil, ziet een groot en begeerlijk doel, en 't kan hem weinig schelen, al wat daarbuiten ligt. Verachting kruipt over menig jong hart, dat zelfbeschikkingsrecht in 't groote leven zoekt. Toch weer .ontgoocheling! Want filosofen als Diogenes van de ton zijn er maar weinig.

Waar dan de liefde werd geleerd van Jezus Christus, heeft de reactiezucht niet meer vrij spel. Daar worden banden met een uiterst jong verleden niet pardoes doorgeknipt. Daar wordt de vrijheid niet opgebruikt.

Als iemand heeft geleerd Christus en zijn naaste lief te hebben, dan IS hij vrij. Dan heeft hJÖ den Heiligen Geest, en waar de Geest des Heeren is, daar is vrijheid. Liefdeloos vrijheidsgebruik is niet uit den Heiligen Geest. Al wat zich aan Christus onttrekt, is dadelijk gevangen in de zonde. Inderdaad, wat zich aan Christus bindt, bindt zich aan Zijn kruis. En het kruis is dwaasheid. Wie zich eraan houdt, wordt zeker achter den rug uitgelachen. Die wordt genomen. En alleen wie gelooft, kan dal verdragen. Maar wie gelooft, wil dat ook verdragen. Liever een dwaas, dan dat het hart in ongeloof sterft.

We hebben even op Paulus gelet, die in liefde zijn vrijheid' niet opgebruikte, maar den Joden een Jood werd, en den zwakken een zwakke, en allen alles, om in allen gevalle eenigen te redden. Deze Paulus zegt: Alles doe ik, om er zelf deeï aan te krijgen. Weet gij niet, dat zij, die in de renbaan loopen, allen wel loopen, doch dat slechts één den prijs ontvangt ? Loopt dan zóó, dat g ij dien ontvangt. I Kor. 9:24. Ben Christen is niet hartstochlloos, hij negeert niet de geweldige realiteit van dit leven en nocli die van het toekomende. Die realiteit heeft een diepe impressie in zijn hart gemaakt, en doet het alle dagen. Daarom wil een Christen zeggen kunnen: ik heb den loop voleindigd. Ik heb hel geloof behouden. Niet het minst het geloof in de overwinning van de liefde. Inderdaad, het kruis is dwaasheid, voor degenen die verloren gaan. Maar wie gelooven, hebben vat aan het woord', dat daarna volgt, dat spreekt van overwinning, en waardoor ze kunnen volhouden: Het dwaze Gods is wijzer dan de menschen, en het zwakke Gods is sterker dan de menschen. I Kor. 1:25.

Het wordt met de liefde als uiting van onze vrijheid' nooit iets in ons leven zonder dat wij hartelijk en eerlijk bidden. En het wordt er ook nooit iels mee. ^indien we maar raak verachten de menschen, de kerk, den kring van het verbond.

Vrij zijn is niet contactloos wezen. Het is niet: on-trouw worden. Hel is evenmin onzen zin krijgen. Zulke idealen mag ons hart niet koesteren. Er is een roeping tol vrijheid.

Zonder deze, en ze komt tot ons in het evangelie van Jezus Christus en daar alleen, is er geen recht op vrijheid, maar ook geen kans. Laat het nu lijken wat het wil, voorwaar, voorwaar, ik zeg u, ieder, die de zonde doet, is slaaf der zonde. En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er eeuwig. Als dan de Zoon u vrij gemaakt heeft, zoo zult ge inderdaad vrij zijn. Joh. 8:34-36.

Wie zou het beter weten dan Hij die onze Vrijheid is?


1) Uzi : ing voor de microfoon der N.C.R.V., 4 Mei 1936.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's