GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een Oudste der Doopers.

II.

B. Stroman: Obbe Philipsz, Oudste der Doopers. — Rozenheek en Venemans Uitgeversbedrijf N.V., Hilversum, 1935.

Het gemis aan totaliteit in Stromans laatste boek heeft men daarin gezocht dat hier de stijl der nieuwe zakelijkheid was aangewend voor een stof die zich daar niet toe leende.

B. Stroman was vóór dit boek vootal bekend door zijn in '1932 verschenen roman: „Stad". Hierin zijn door den journalist Stroman alle stijlmiddelen der nieuwe zakelijkheid uitgebuit om het veelkleurige, verwarde en verwarrende groote^ stadsleven van Rotterdam voor den lezer op te roepen. Flarden van losse, schijnbaar toevallig gegrepen gebeurtenissen en gesprekken, abrupt na elkaar gegeven, gesteund door letterlijke aanhaling van advertenties, lichtreclames en brieffragmenten in het oorspronkelijke lettertype, moeten zonder toelichting het stadsbeeld suggereeren. De schijn'baar grillig en wild gekozen feitenreeks moet alleen door de z.g. montage — het begrip is aan de film ontleend — tot den lezer spreken.

Over dien door velen geprezen stijl een paar opmerkingen. Het is een stijl, die uitstekend geschikt is om de chaotische verwrongenheid in moderne levensverhoudingen uiterlijk te teekenen. Het is echter een Stijl van de negatie. Hij leent zich vooral voor de ontkenning van levenswaarden, voor de ontkenning van een dieper verband achter de uiterlijke toevalligheid der dingen. De schrijver kan dan dit vermeende ontbreken van een zin des levens koel gelaten aanvaarden, öf verbeten grimmig bespotten óf met deernis voor de matelooze levenseüende betreuren, voor elke ontkennende eeesteshouding biedt de nieuwe stijl ruime mogelijkheden. Zoodra echter een schrijver over een dieperen zin achter de .toevalligheden zal willen spreken, schieten de stijlmiddelen der nieuwe zakelijkheid te kort. Wie dan nog zichzelf dwingt om de feiten, en de feiten alleen, enkel uit hun rangschikking te laten spreken, ontzegt zichzelf een der rijkste mogelijkheden die de taal hem biedt, want het diepere verband der dingen wordt nooit of te nimmer geopenbaard door de rangschikking, hoe vernuftig en welorverwogen ook, der feiten alleen.

Men heeft geroepen om de rake, directe med©deeling van het feit en het feit alleen; het feit dat voor zichzelf sprak. Het is een voordeel geweest, voorzoover het in de plaats trad voor het subjectivistisch jongleerend spelen met glanzende •woorden die de omtrekken vervaagden en verdoezelden. Wie het leven als een brokkeUge mengeling van toevalUgheden zag en alleen wilde zien, had aan de nieuwe mogelijkheid voor zijn geestes"uiting genoeg. Maar in wie spreken wil over een dieperen zin der dingen, — hoe dan ook opgevat en waarin ook gezocht — roept het verlangen om daarvan te getuigen vanzelf naast den korten raken volzin die fel het feit doorhcht, den tongeren periodenbouw te voorschijn.

Het impressiordsme van een vroegere periode heeft vele schoone taaigewaden geweven om veel innerlijke armoede voor zichzelf en anderen kleurig te bedekken. Een jongere generatie heeft het bedrog doorzien en uit afkeer daarvan eigen innerlijke armoede open en eerlijk vertoond, dikwijls met een zekeren trots om eigen eerlijkheid.

Het treft door de directe opredhtheid, maar wij moeten niet voorbijzien dat de innerlijke armoede, ook nu men de negatie ruiterlijk heeft aanvaardi, er niet minder om geworden is. —

Nu is na zijn roman „Stad" Stroman door

velen geprezen als een goed veftegenwooirdiiger (ter nieuw-zakelijke jongeren. Dat heeft tengevolge gehad, dal men bij de verschijning van zijn laatsten roman de neiging had te denken aan een poging om het slijlprocédé, dat in „Stad" wel proefhoudend was gebleken, ook toe te passen op liistorische stof. Het heette dat de taak van de lichtreclames en kranlenl> erichten in oorspronkelijk lettertype in het laatste boek was overgenomen door de letterlijke citaten uit de oorspronkelijke bronnen in oude spelling. En men ging toetsen, inhoeverre Stroman er in geslaagd was ook deze stof nieuw-zakelijk te verwerken.

De vergelijking is onbillijk, omdat de veronderstelling onjuist is. Zij wordt door de feiten weerlegd.

In hetzelfde jaar toch, waarin zijn roman „Stad" verschenen Is, heeft Stroman als zijn eerste publicatie in de Vrije Bladen een kleine novelle „Wiederdoopers" het licht doen zien. De stof daarvoor is reeds ontleend aan de Bekentenis van Obbe Philipsz; de novelle is grootendeels in zijn later boek verwerkt en dus als een soort vooirstudie daarvan te beschouwen. Op zichzelf is de vei'gissing van sommige critici niet zooi belangr'ijk. "Toeli lijkt het me dat het over het hoofd geziene feit een anderen kijk geeft op Stroman als letter'kundige.

Blijkbaar is de auteur reeds van 1932 of vroeger met de stof van zijn laatsten roman bezig geweest. Eerst onder verdere bronnenstudie is uit de novelle zijn roman gegroeid. Wie met dit voor oogen het laatste boek van Stroman met zijn andere werk vergelijkt, voelt de neiging dit laatste als andersoortig en ernstiger te beschouwen.

De roman „Stad" was de mta of meer geslaagde beelding van het .groote-stadsleven door den vlotten journalist, die zich liet drijven op de Ispeelscihheid van zijn vernuft en fantasie. Met dezelfde speelsche vlotheid ontstonden nog een paar novellen, te vlot, te grillig, ook te oppervlakkig geconstrueerd om van groote beteekenis te zijn, te zeer ontstaan onder invloed van een beroep, dat zoo dikwijls vlotheid ten koste van diepte aankweekt.

Maar daarnaast verdiepte een ernsüger auteur zioli in een hem aantrekkelijke historische stof en smeedde voor zijn verhaal een proza dat van veel bedachtzamier zorg getuigt.

Het is nu echter de vraag, wat Stroman met de verwerking van deze stof heeft bereikt W: at hem in het onderwerp aantrok, was de geweldige felheid van het gebeuren in die jaren van woeling en oproer. Het stelde hem in staat tot een belieersclite uitbeelding der feiten. Daarnaast boeide hem echter ook het naar binnen gekeerde zieleleven van den man die na jaren van twijfelend strijden eerlijk bekende zichzelf en anderen te liebben misleid. „De tijd trekt in Obbe's leven een curve tusschen twijfel en berouw", heet het in het begin. „Nu heeft de tijd in Obbe's leven een cxu-ve getrokken tusschen twijfel en berouw", heet het aan het slot. De milde prediker, die Ijij de handoplegging vergeefs heeft verwacht de nabijheid van den Geest te zullen ervaren, wordt later in zijn verzet tegen de revoluüonnaire elementen onder de broeders de harde banner, die ondanks eigen twijfel uit de gemeente stoot wie geweld predikt.

Tot hij het inzicht heeft verworven, dat God alleen rechtstreeks zich openbaart in de zielen der menschen en niemand geroepen is het woord te brengen.

Iets van dit laatste wordt door Stroman zoo weergegeven:

„Thans weet Obbe weer 'hoe hij een weg kon droomen over de lichtende woorden door Elzasser boden gebracht en zijn hart tast naar de visioenen door zijn staren in de ruimte gebraad. Dit bezinnen duurt niet lang. Het eindigt in een milden lach. Maar de golving van dien lach woelt den neerslag van berouw aan de oppervlakte van zijn gestilde hart. Berouw, dat hij zoovelen heeft gevoerd binnen de gemeente Gods, want meer en meer erkent hij de aanwezigheid van Gods Rijk buiten en boven alle menschelijke instellingen. Wie het innerlijk© woord Gods hoort, schuwt de leegte van eigen woorden. Er blijft 'bij Obbe's berinneringen een groote mildheid voor hen die dolen, want hij kent nog immer de hunkering naar God, Die ook hem heeft vrij gegeven op den blijden klank der profeten van Gods fiiuizend Jarig Rijk. Thans is hem echter de toom zoo vreemd geworden dat vaak vrees hem dwingt tot snijidend zelfverwijt: „de verwoesting in Gods ware, onzichtbare gemeente geslagen door mijn hard en onmeedoogend bannen is niet meer te herstellen". Daarom ook wordt Obbe zich meer en meer bewust, dat niemand geroepen is het woord te brengen".

Deze aanhaling geeft aanleiding nog even te wijzen op Slroman's stijl in dit boek. Terwijl hij den korten, klaren zin kiest voor de teekening van het uiterlijk gebeuren, krijgt zijn taal een soepele glijding bij zijn pogen innerlijke beleving te teekenen, zooals zij tot lyrische bewogenheid süjgt bij de weergave van visionaire verbeeldingen.

Niet dat dit alles gaaf is, te dikwijls vervalt de schrijver tot precieuse wendingen, maar het bewijst toch hoe weinig Stroman, althans deze Stroman, thuis hoort in den hoek der nieuwe zakelijkheid, waarin hij door de critiek te zeer is gedrongen.

Dit precieuse brengt ons echter Mj het grootste tekort van het werk. Het zieleleven van Obbe Philipsz bUjft te vaag en te schemerig, omdat Stroman het wezen van zijn strijd niet volidoende heeft kunnen peilen. De Bekentenis zelf geeft daar aanleiding toe. Het valt op dat in den gedachtengang van Obbe Philipsz de Bijbel weinig of niet meetelt, althans niet in zijn concrete uitspraken, in zijn geboden, bedreigtagen en beloften. In zijn kring erkende men ten slotte wel den Bijbel als het Woord van God, maar men misbruikte hem om gezag te geven aan de vermeende openbaringen in eigen 'kring ontvangen en Obbe Philipsz leeft blijkbaar vrijwel geheel bij zijn innerlijk Mcht en bij höt ontbreken daarvan. In de weergave van zijn zieleleven door Stroman is dit echter nog verijld en vervluchtigd. Stroman heeft niet begrepen dat alle verwarring in dezen kring in wezen een hevige strijd was tusschen geloof en dwaling. Daardoor kon hij ook de werkelijke stuwkracht achter de feiten niet voldoende ontdekken. We missen de scherpe onderscheiding tusschen de waarheid naar 'de Schrift en de leugen van eigen inbeelding, omdat deze onderscheiding vermoedelijk voor den schrijver zinledig is. Maar zoo kon hij ook niet teekenen de wezenlijke tragiek van zijn hoofdpersoon, noch de brandende vragen van den tijd. Had hij dit wel gekund, dan zou veel van wat nu remmend werkt voor de aandacht, omdat de fwoorden ledige termen blijven, verhelderend ge- 'worden zijn en de beschrijving der gebem-tenissen hebben gesteund. Wellicht had de schrijver dan ook minder zijn toevlucht genomen tot de letterlijke aanhaling uit zijn bronnen, als het om geestelijke onderscheidingen ging.

Het is daarom te hopen dat Stroman, die nog jong is — voor in de dertig — na dit weïiÈ eens zijn kracht zal beproeven aan een historische figuur die hem in levensopvatting nader staat. Voorloopig kunnen we — met een open oog voor het tekort —dit werk toch zijn beste noemen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1937

De Reformatie | 8 Pagina's