GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een roman utt den tijd der Afscheiding.

„Brandende harten", de geschiedenis van Maurits en Suze van Hall, door Gera Kraanvan den Burg. — J. H. Kok te Kampen.

Eenigen tijd geleden bespraken we in deze rubriek den laatsten roman van Arthur van Schendel, „De grauwe vogels". En we kwamen tot de conclusie, dat de indruk, door dezen roman achtergelaten, wel een zeer sombere is. Na een lange reeks van rampen en onheilen, die den hoofdpersoon „buiten zijn schuld", haast in eentonige regelmaat overkomen, is er aan het einde niet veel meer dan een schouderophalen. Een i; ega, ü-\-israe, dat uitloopt in den donkeren nacht van liet ongeloof.

En mi ligt hier wéér een boek voor ons, dat liet leven verhaalt van twee „grauwe vogels". De vergelijking dringt zich aan ons op. Wel mag men ze grauwe vogels noemen, deze Maurits en Suze van Hall. Dit omvangrijke boek van 340 blz. is een relaas van Iwce korte levens, waarin het uitnemendste moeite en verdriet is.

Maar zie, wat gaat nü voor ons lichten het essenliëele verschil tussclien de moderne literatuur die God niet aanvaardt in Christus, en onze eigen Christelijke literatuur! Zelden heb ik dit zóó sterk gevoeld als na de lezing van „Brandende Harten". Het is daarom met een gevoel van groote dankbaarheid, dat ik het boek bespreken ga.

We behoeven geen geschiedenis te hebben gestudeerd om te begrijpen, wat een enormen vóórarbeid er is noodig geweest om dit boek te kunnen schrijven. Alleen al de technische zijde van dit werk dwingt onze bewondering af. Een historische roman is een zware opgave. Hoeveel kleiniglieden, die de lezer achteloos voorbij gaat, zijn vrucht van nauwkeurig onderzoek. De schrijfster mocL zich geheel ingeleefd hebben in alles, wat haar personen betreft. En dat mevrouw Kraanvan den Burg dit gekund heeft, bewijst hoe groot haar talent is.

Als Suze van Schermbeek, het zestienjarig dochtertje van den Utrechtschen notaris, zich verlooft met den acht jaar ouderen Maurits van Hall, zijn haar ouders daar wel mee mgenomen. Maai- voor één ding moet de „ruim-denkende" patriciër zijn dochter waarschuwen. Maurits is wat overstreng in zijn opvattingen. Zij moet door haar vroolijklieid dat maar wat zien te veranderen.

Het kind Suze, overstelpt door het aanzoek, bezint zich 's avonds in bed bij het eenige souvenir, dat ze pas van haar geliefde heeft. Het is een bijbeltje. Bij hun laatste ontmoeting heeft de jonge van Hall zijn eigen bijbeltje in de handen gestopt van dit kind-vrouwtje, dat zoo'n groote aantrekkingskracht op hem heeft. Sterker dan alle andere dingen is in hem zijn bekeeringsdrang. Zelf is hij door God gegrepen, tijdens zijn verblijf in Den Bosch, waar hij ingekwartierd lag in de woelige dagen van 1830.

Hoe prachtig teekent de schrijfster ons de ontwikkeling in het geloofsleven van Suze Schermbeek. Heeft zij, nog meer dan aan Maurits, haar volle liefde aan deze figuur gegeven? Of komt het misschien, omdat zij in de uitbeelding van Suze vrijer was, minder gebonden aan historische feiten en schriftelijke nalatenschap?

Hoe langer hoe meer maken de figuren van Maurits en Suze zich los uit hun omgeving. En des te duidelijker komt hun beeld voor ons te staan. In de eerste hoofdstukken is het decor nog wel eens te overdadig, en bevat het détails, die, hoe interessant overigens, gemist kunnen worden.

Het is of, met Suze's verloving, de gelijkmatige gelukkige gang van haar leven voorgoed een eind neemt.

De cholera krijgt het land in zijn greep. In den huize Scliermbeek vallen Chrisje en papa als slachtoffers aan deze vreeselijke ziekte.

Navrant en fel beschrijft mevrouw Kraan het sterven van het bloeiende jonge meisje. Geen weegbree, geen poeder van kreeftsoogen heeft meer kunnen baten. We lazen dit gedeelte met ingehouden adem. Toen we uit onze geschiedenisboeken leerden, dat de cholera omstreeks 1833 ons land teisterde, hebben we er toen ook maar eenig idee van gehad, hoe het was?

Als er een nieuwe zomer aanbreekt, openbaart zich voor 'teerst de ziekte die Maurits sloopen zal: keeltering. Dan ziet Suze hoe broos haar geluk is.

Achttien jaar is ze als ze met Maurits als zijn vrouw naar Amsterdam trekt.

Het werk ligt op Maurits te wachten. Maar het zijn voor den jongen advocaat meest pro-deo^ zaakjes: een ander trekt daar den neus voor op. Wie wil zich bemoeien met de netelige processen van de afgescheiden dominees?

Nóg gaat Maurits niet met de Scheiding mee. Maar heel zijn sympathie gaat uit naar het ver-* drukte groepje menschen, dat de pretentie voert de voortzetting te zijn van de oude Gereformeerde Kerk.

Op de redactievergaderhigen van de Nederland'sche Stemmen heeft zijn houding meermalen stormachtige tooneelen ten gevolge. Men moet, zoo meenen De Clercq, Koenen en Da Costa, toch wachten op een bijzonder teeken Gods eer men zich af wil scheiden van de Vaderlandsche Kerk?

Maurits voelt zich steeds meer getrokken naar Scholte en Budding, de voormannen der Afgescheidenen uit zijn omgeving. Het gaat hier tegen alle verstandelijke redeneering ui. Zijn associatie met zijn broeder Floris zal hij moeten opgeven, de positie van het kantoor laat zooiets niet toe. Het is zooals Floris uitspreekt: „de naam Van Hall en... dat ras van volk passen niet bij elkaar". Suze wordt zelfs even Floris' bondgenoot, als zij denkt aan haar kind van eenige maanden. Maar dit wordt de donkerste tijd uit haar huwelijksleven, als zij niet meer naast Maurits staat.

In deze crisis breekt haar geloof ten volle door. Budding is het middel in Gods hand voor Suze, als hij in het Amsterdamsche grachtenhuis een bezoek brengt. Suze, wrokkend over haar man, denkt in zelfbeklag: voor hem bestond de wereld tegenwoordig uit processen, pleidooien en gescheidenen.

Scherp observeert Buddüig, de zonderlinge afgezette dominee van Bêkerke, zijn gastvrouw. Bij het heengaan Imigt de jonge, mismaakte man zijn oudachtige, scherp gearceerde gezicht met den groeten neus naar Suze toe. „Het is bij U van binnen niet rustig, zuster Van Hall. Doe dien ban wèg uit Uw leven".

Suze en Maurits vinden elkaar terug. Ook voor Suze wordt het een zaak des geloofs zich te voe-. gen bij de Gescheidenen.

Het beteekent voor hen beiden liet verlies van zeer veel, wat het leven veraangenaamt. In x\mslerdam is voor hen geen plaats meer. Ze moeten de wijk nemen naar Den Haag. Maurits treedt uit de redactie van de Stemmen. In Den Haag is nog geen Afgescheiden gemeente, geen vriendenkring waclit hen. Vereenzaming loert aan alle kanten. Zestien maanden na haar huwelijksdag verlaat Suze met de trekschuit Amsterdam. Ze draagt haar kind in de armen. Het tweede nieuwe leven groeit reeds in haar schoot.

. Van nu af aan geven zij beiden, in volle overgave van hun brandende harten, zich geheel aan Gods zaak. En Maurits' zwakke krachten teeren snel op in dien dienst.

Het huis op de Veerkade wordt een vergadei-plaats van de vervolgde gemeente, die bij het institueeren uit negen leden bestaat. Geld en goed, aanzien en gezondheid offeren Suze en Maurits.

Op den avond dat hun derde kind geboren zal worden, krijgt Maurits den laatsten aanval van zijn ziekte. Den dag vóór zijn kind gedoopt wordt, sterft hij. Hij laat een vrouw en drie kinderen over aan de zorg van zijn Verbondsgod.

Zes jaar later volgt Suze hem, nog geen achten twintig jaar oud. De zes jaar dat zij Maurits overleefd heeft, zijn vol geweest van zorg om haar kinderen, van lichaamszwakte, van verdriet om verliezen van dierbare vrienden.

Grauwe vogels — maar op adelaarswieken stijgen hun zielen op naar Gods troon. Het bange lijden in deze wereld is voorbij getrokken als een schaduw. Boven alles uit straalt de barmhartige liefde Gods, Die Zijn kerk in stand houdt.

Wat is het groot, dat mevrouw Kraan juist déze stof voor haar boek gegrepen heeft. Zij gaf ons daarmee een boek van haast onovertroffen beteekenis.

Een eeuw ligt tusschen ons en deze levens in. Het is nog maar eenige jaren geleden dat we het eeuwfeest der Afscheiding herdachten. We hebbeu toen veel gelezen en gehoord over de dagen van 1834. Maar nooit hebben we zóó gevoeld wat het beteekend heeft in het leven van ons voorgeslacht, dan bij de lezing van dezen historischen roman.

Want juist het zuiver-historische geeft dit boek zoo'n zeggingskracht. De feiten en personen zijn niet opgepoetst, toen ze uit het archief te vooi"schijn kwamen. Eerlijk, op het meedoogenlooze af, geeft mevrouw Kraan ze ons. Geen nimbus van 't verleden omstraalt de hoofden van deze Scheidingsmannen.

Daar is de wonderlijke, rustelooze figuur van den stroeven Budding. Daar is Scholte, wiens motieven ook niet altijd even zuiver zijn. De kleine, nauwelijks geïnstitueerde gemeente dn Den Haag wordt verscheurd door meenings- en richtingsverschillen. Fel staan deze menschen, die eikaars steun toch zoo broodnoodig hebben, vaak tegenover elkaar. Is het wonder, dat Suze, na een vurig woord van Scholte over den heiligen strijd die gestreden wordt, denkt: „de strijd met de broeders is de allerzwaarste, en die is niet altijd heilig"-. We voelen wel zeer sterk, dat God, ook in die dagen. Zijn schatten in aarden vaten gaf. Hier is geen menschen-vereering mogelijk.

En we zijn hierom vooral zoo blij met dit boek van mevrouw Kraan, omdat ze ons dit belangrijke stuk historie weer zoo zeer nabij brengt. Want wat is het gemis van historisch besef, vooral bij onze jongeren, vaak ontstellend groot. Wat woid.': de liand aan de geschiedenis soms v/eimg ''f in het geheel niet gevoeld door hen, die toch slechts twee of drie generaties af staan van de menschen der Scheiding.

In zuivere, klare zinnen ligt dit stuk leven voor ons. Groot is de verleiding om te citeeren. De schrijfster ontroert ons door haar scherpe visie, die ze vooral op Suze's leven heeft. In Maurits dringt ze minder diep. Maar wat geeft ze ons, ten opzichte van zijn figuur, prachtige stukken gey schiedenis. We noemen alleen maar zijn pleidooi voor Scholte, in Utrecht, met den volksoploop, die jaar op volgt. Zijn pleidooien zijn ontroerende geloofsgetuigenissen. Is de schrijfster bang ge-

weest de figuui* van Maurits van Hall te verromantiseeren en is zij daarom zoo sober gebleven in haar teekening? Heel even zien we hem soms als een gewonen, gelnkkigen jongen man.

Op den morgen van haar trouwdag kijkt de bniid, zooeven in statie gekleed, uit het raam. „Schuilend achter de hooge vingerplant keek ze door het raam naar beneden en zag daai- Maurits, die haastig rondliep, zonder doel. Hij mikte een keilje naar den stam van de kale moerbei, en begon zich toen op te hijschen aan den lagen tak van een kastanje. Lachend in zelfvertrouwen nam ze hem waar: op dit oogenblik bestonden er voor hem geen separalisten of procedeerende dominees".

Wat een wereld van leed, maar toch ook van geluk, ligt er tusschen dezen dag en den avond van den dag, raim drie jaar later.

Willem Groen van Prinsterer is op bezoek geweest. Maurits en Suze moeten beiden moeite doen, zich voor den bezoeker en elkaar goed te liouden. Maurits lijdt veel, hij is in het laatste stadium van zijn ziekte. Suze voelt, dat ze aan hun derde kind het leven zal gaan schenken.

„Na Green's vertrek hielden Suze en Maurits zich groot voor elkaar, maar hij was de eerste, die het opgaf. Siize liet kruiken leggen in bed en verzorgde hem, zooals hij 't graag had. Alleen een poeder kon hem nu slaap geven. De bedjes ging ze langs, waar de kinderkopjes boven de dekens uitstaken als crocusjes in een grasperk. Ze kuste hen met een snik, en voelde zich gebroken; machteloos en week. Als dit eens ... voor 't laatst... Maurits, half verdoofd, lag in benauwden slaap. En zij moest gaan vechten om een menschenleven, alleen.

„Kunt gij dan niet één uur...? ", had de Heiland in de eenzaamheid van Zijn felste lijden gevraagd, dat Hij onderging, opdat wij nooit meer alleen zouden zijn. Dit weten troostte. Ze kon weer zorgen en beredderen".

Het zwaarste voor deze geloofsheldin is niet het lichamelijk afscheid, dat ze zes jaar later van haar kinderen nemen moet. Maar ze weet dat ze hen achterlaat bij menschen, die hen niet in haar geest zullen opvoeden. De geestelijke toekomst van haar kinderen weegt haar het zwaarst.

De kleine Mautje, het oudste kind, is tijdens een van haar ziekte-aanvallen een poos bij oom Floris van Hall geweest.

Als hij terug komt heeft hij een hondje van Oom gekregen. Hel dier kent allerlei kunstjes, die Mautje trots voor zijn moeder demonstreert.

„Nog één kvmstje, mama!", bedelde hij, „nu komt het allerleukste!"

Zijn slimme oogjes glunderden. Weer liet hij ©en stukje vleesch aan 't hondje zien, dat begeerig kreunde, vochtig langs z'n bek.

Het dikke kinderhandje liet een stukje vleesch op den grond vallen. Mautje's vinger ging waarschuwend omhoog. Gespitst stonden in trilling de hondenooren.

„Pas op, 'tis van Scliolte!"

De hond draaide minachtend zijn kop af en liep weg, zónder aan het vleesch te raken.

Suze was opgesprongen, verontwaardigd als zelden. Ruw pakte zij het kind beet.

„Wat zeg je? Wie leert je zooiets? Doe dat nooit, nooit weer".

Dit kleine voorval is teekenend voor de houding, die „de fatsoenlijke man" van die dagen tegenover de Afgescheidenen veelal aannam.

Dal mevrouw Kraan—van den Burg, door aanleg en studierichting, in staat is geweest een boek als „Brandende harten" te schrijven, moet ons tot groole dankbaarheid stemmen. We hebben zulke boeken zoo broodnoodig, en we hopen dat zij in deze richting zal blijven werken.

We lazen eens dat een recensent over een schrijfster de volgende opmerking maakte: „Ze heeft ongetwijfeld talent, maar geeft het uit in kopei-geld".

Toen mevr. Kraan—van den Burg haar vorige boek schreef, „Het huis de Gouden el", heeft zij naai' onze meening haar talent uitgegeven in kopergeld. In „Brandende harten" geeft ze het uit in edel metaal van zeer hoog gehalte.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's