GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Scbetsen uit den Reformatietijd

/" P: S door P. Brouwer.

(In leven redacteur van Priesch Dagblad.)

Psalmgezang ea fieloofsbelUdenls.

In den avond van den 29en September 1561, te acht ure ongeveer, liep een aantal mannen en vrouwen, burgers der stad zoowel als vreemdelingen, door de straten van Doornik, een der hoofdsteden van het aloude graafschap Henegouw°-n. Zonder ook maar ©enigszins de orde te verstoren, was het toch blijkbaar hun doel, de aandacht der burgerij te trekken, die hun dan ook ruimschoots ten deel viel, niet het minst, wijl ze, nu eens stilstaande, dan weer hun wandeling voortzettend, af en toe een der psalmen van Marot

aanhieven. Twee uren lang duurde deze ommegang; de zonderlingste „processie", die de burgerij nog ooit had' aanschouwd, maar die door den e'mst en geloofsmoed der „betoogers" en door de aangrijpende prediking, die daar uitging van het plechtig psalmgezang, diepen indruk maakte. Hoewel het bestuur der stgd, vreezende voor een kwaden naam te Brussel, alle mogelijke voorzorgsmaatregelen nam, om in 't vervolg dergelijke „ongeregeldheden" te voorkomen, gebeurde den volgenden avond precies hetzelfde, zonder dat ©en der deelnemers werd gevat — wel een bewijs, dat de burgerij er niet aan dacht deze rustige lieden ook maar iets in den weg te leggen.

Toen echter nam de bevelhebber van bet Kasteel, Floris de Moutigny, de zaak in handen; nam afdoende besluiten, waardoor zulke „troebelen" direct konden worden onderdrukt en stelde een onderzoek in naar de „schuldigen", die op zoo opzienbarende wijze de plakkaten des Konings hadden durven overtreden. Hij achtte het onnoodig •van een en ander de Landvoogdes in te lichten, fflaar het gebeurde kon in Brussel niet verborgen Wijven. Margaretha vond het feit eirnstig genoeg, om een speciale commissie van drie leden, met Montigny aan 't hoofd, een uitvoerig onderzoek op te dragen, waarvan de uitkomsten haar, stuks­

gewijze, schriftelijk moesten worden medegedeeld. Bmnen enkele dagen hadden commissarissen hun werk aangevangen. Gelukte het hun in 't eerst niel, groote vorderingen te maken, na een paar weken kregen ze een draad in handen, weldra öieer en toen volgde de een© ontdekking op; de andere; werden telkens nieuwe personen in voor- 'oopige hechtenis gesteld en ondervraagd en bleek ai*a, dat de Landvoogdes een fijnen neus had gehad, toen ze meende, dat de zaak wel een

onderzoek waard zou zijn. Uit dat onderzoek bleek toch niet minder, dan at te Doornik een gevestigde, vrij' talrijke, goed georganiseerde gemeente bestond van geireformeer- & n; die eigen opzieners had^ een eigen, georden, den leeraar bezat; geregeld haar samenkomsten hield en met andere soortgelijke gemeenten, vooral in het zuiden des lands, in geregelde correspondentie stond. Die ontdekking was wel een onderzoek waard!

De vijanden van Christus' Kerk draalden dan ook niel^ om er gebruik van te maken. Men kon nu eens zien, dat de Koning en zijn dienaren gelijk hadden, met zeer streng tegen deze calvinisten op te treden. Neen, dat waren geen losse eenlingen, die dwalend© en verdwaasd loochenden wat de Kerk leerde — ze waren veel erger! Ze vormden met elkander een staatsgevaarlijke, geheime organisatie, die haar vertakkingen over het gansche land uitbreidde en die slechts den gunstigen tijd afwachtte, om haar slag te slaan en tegen de gestelde machten zich openlijk te verzetten. Het gebeurde te Doornik, waar een bepaalde groep dezer eedgenooten zich met groote onbeschaamdheid in 'tj)ubliek tegen de koninklijke plakkaten verzette, was immers teekenend!

De lastertaal maakte indruk op de massa des volks.

Nog zat er de schrik voor en de afkeer van de Wederdoopers in, die immers door hun anarchistische woelingen den Staat in beroering hadden gebracht en vijandig stonden tegen elke geregelde orde van zaken. De psalmzangers van Doornik waren met wat slechten wil allicht op één lijn te stellen met de Amsterdamsche naaktloopers... ja, de laster had vrij spel gekregen en ©en gunstig terrein!

Nog was het onderzoek te Doornik in vollen gang, toen daar in den nacht van 1 op 2 November iets gebeurde, dat al even ongewoon genoemd mocht worden als het psalmzingen op de publieke straat. Toen, in den morgen van den 2en November, 'de groote buitenpoort van het Kasteel zou geopend worden, vonden de soldaten op de binnenplaats een zorgvuldig gesloten en verzegeld pakket, klaarblijkelijk in den nacht over den muur geworpen.

Montigny, wien het pakket werd gebracht, vond daarin tot zijn verbazing een uitvoerig klaagschrift van de gemeente van Jezus Christus te Doornik, onder het kruis, gericht aan de commissarissen of, in hun afwezigheid, aan de Overheid der stad'. In dat geschrift geven de vervolgden te kennen, dat zij niets anders leeren, dan wat van den be^ ginn© aan door Jezus Christus en Zijne apostelen gepredikt is; ze ontkennen met grooten nadruk, dat ze belagers zouden zijn van de gemeen© rust of dat ze zouden willen rebelleeren tegen den Koning. Wat het openbaar gezang betreft, dat de vervolging uitlokte, zij zeggen het niet te kunnen prijzen, al staan sommigen der hunnen daaraan schuldig, maar ze beschuldigen hun vijanden, dit optreden te hebben uitgelokt en heimelijk te hebben aangemoedigd, opdat ze vat op hen zouden hebben.

Opmerkelijk is ook, wat de vervolgden zeggen met betrekking tot hun aantal. „Meer dan de helft der inwoners dezer stad en meer dan honderdduizend in het gansche land", zijn naar dit getuigenis met hen dezelfde belijdenis toegedaan. Zij wijzen er op, welk een ramp het zal zijn, voor stad en land, als de vervolging met dezelfde strengheid wordt voortgezet. „Helaas! mijne heeren, wat zult gij doen met zooveel duizenden personen van beiderlei sekse, van allerlei leeftijd, mannen en vrouwen, jongelingen en jongedochters, edellieden, edelvrouwen en gezeten burgers, menschen van allerlei staat en kwaliteit! Welk een wreedheid, om die allen te willen vervolgen! De wateren der stad zullen rood zien van het bloed; de zon zal ver!duisterd worden door het vuur en den rook! Hoeveel brandstapels en schavotten zullen daarvoor niet noodig zijn! Wat zal er worden van de welvarende stad, wat van de welvaart des ganschen lands! Hoe zal het U te moede zijn, als gij uw eigen bloedverwanten en vrienden ter strafplaats ziet henenleiden... Als gij op dezen weg voortgaat, dan zal de Koning straks zonder onderdanen zijn, want wij zijn veel sterker in getal, dan gij 'denkt. Het is nu te laat, mijne heeren! en de zaak is te ver gevorderd, dan dat gij zoudt kunnen uilblusschen het Evangelie en de kennis der waarheid. Nooit heeft het Evangelie het tegen de vervolging afgelegd... Voor één der onzen, die ter dood wordt gebracht, voegen zich honderd' anderen bij ons: gijzelven zijt er getuige van!"

Geen wonder, dat de commissarissen dit mannelijk-ootmoedig schrijven belangrijk genoeg achtten, om het aan Margaretha op te zenden en ©en nauwkeurig onderzoek instelden, wie toch wel de vaardige penvoerder zijn mocht, die het voor de gemeente had opgesteld.

Met bijzonderen nadruk kwam het smeek- en verweerschrift ook op tegen de verdenking, als zouden de vervolgden zinnen op rebellie, gelijk de Wederdoopers indertijd'. Zij zeggen daarvan: „God is ons getuige, hoe afkeerig wie zijln van al wiat ? weemt naar tumult en dat we het volk leeren, geduldig te zijn en te bidden voor al zijn vervolgers, hulpe wachtende uit den hemel, vanwaar ze ons ook beloofd is, overlatende de wrake aan Hem, wien ze behoort: ; aan God, die ook vergelding doen zal aan al degenen, die ons vervolgen. Ja, wij willen, dat gij weten zult, mijne heeren! dat het land in d© uiterste verwarring zou zijn geraakt, als wij niet steeds ons uiterste best hadden gedaan, om het volk in te toomen, dat het niet in beweging geraakte."

Aangrijpend was ook het slot van 't stuk: „Maar indien gij niet wilt aflaten, zoo bidden wij God, dat Hij ons genade geve, deze vervolging geduldig te verdragen tot eere Zijns Naams; genade geve, dat wij, onschuldig zijnde, standvastig in den dood mogen gaan en de hemel en de aarde zullen getuigen zijn, dat gij ons uitroeit zonder oorzaak!"

(Wordt vervolgd.)

502 Ge ziet alzoo, dat „dan sus dan soo" en „5 of 6 maar' synoniemen zijn.

Allereerst ga ik U dan verklaren wat die twee hebben beteekend voor de orgelsipelkunst van ons land en ver daar buiten.

Het tweede dat ik u mee wilde geven is, wat die twee nog beteekenen en kunnen zijn voor onze tegenwoordige orgelkunst.

In het Dordtsche Kerkeraadsbesluit van tegen 1600, treffen ons tal van dingen. Zoo ge weet, was toen het orgel nog niet bestemd om den gemeentezan, g te begeleiden. Zijn taak was voor en na den dienst te spelen en verder op' gezette tijden als daartoe geordineerd was.

Hoor nog uit het jaar 1602 die Arüculen ende voorwaerden „oppe welcke 'Burgemeesteren, Schepenen ende Raeden der Stadt Sneeck gedencken te beroepen ende aen te nemen een goet Organist":

„Ende sal d'zelve organist alle praedijtkdagen soo wel Sondaechs als inde weeck een halve uure voor de praedicatie ende een halff uure naede piraedicaüe spelen in Tieijde voorschr. Kercken (Gl-oote & Weeskind Kercke). Noch ofte de Raedt voorschr. op enige tijden hem mochte bevelen een uure lang op tijden voorschr. te spelen zal hij geholden zijn sulcx te doen.

Sal oock dzelve organist gehouden zijn 't geheel jaer duer savents van vijff ueren tot ses uuren te spelen zoo wanneer de Raedt zulcx gelieven zall".

In den eersten tijd na de Reformatie had dat spelen om en bij den 'dienst sterk verzet onder- Vonden van de zijde der nieuwe bezitters der kerken, die van de „nieuwe" religie. Zie nog de bekende besluiten van Dordt in die jai'en, welke aandrongen op de orgels weg te nemen omreden ze maar de stichting verdreven door het spelen van tot bijgeloof weer opwekkende muziek en tot ondeugden aanzettende wereldlijke liederen.

Wat 'dit spelen van de vroegere bijlgeloovigheid weer oproeiDende muziek was, is te verklaren uit wat Dordt in 1590 nog noemt, motetten achterwege te laten. Motetten toch waren de gewoonlij'ke zangen die vooral bij Maria Vereering gespeeld werden in den Roomschen tijd, muziek dus die onwillekeurig weer de zoozeer bestreden heiligenaanbidding in het leven riep', een leerstuk dat zooveel bestrijding had ondervonden en waardoor Zooveel leeds was geleden.

En wat 'die hchtvaardige speelnummers betreft, dit moet gewoonweg een soort kwaadaardig gezwel geweest zijn in het kerkspel der toenmalige orgeUsten, een stuk Roomsch-wereldlijike verwildering. Wie daarover een boekdeel zou willen opendoen, had nog niet genoeg aan tien middagconferenties.

Waar ge ook leest in die 16e eeuw bdj' Room^ schen, Lutherschen, Dooperschen, Gereformeerden, het tiert en raast tegen dit ontuchtig, schaamteloos, scrabeus, wulpsch liederenspel op de orgels.

„Dit misbruik", zegt Georg Rietschel in zijh „Die Aufgabe der Orgel im Gottesdienste bis in das 18 Jahr^hundert", „was oorzaak van den grooten afkeer, welken wij in den eersten tijd der Hervorming tegen dit instrum'ent en niet uitsluitend op den bodem der Zwitsersch e Reformatie vind e n." (spatiëering van J. Z.) „Voor alles is zelfs Luther, de overigens enthousiaste vriend van „Frau Musica" over het orgel niet te spreken. Er is geen enkele plaats waarin bijl het gebruik er van roemt, wel echter zijin er verscheidene ontboezemingen uit zijn pen gevloeid, geringschattend voor het orgel en zijn bespeling".

Geheel de 16e eeuw is dan ook vervuld van afkeer en afkeuring over het orgelspel, 't ziji we van kerkelij ken kant de reeks Luthersche kerkorders nagaan tegen de „ungeistlichen, üppdgen, sdhamlosen, unzüchtigen und zu aller Untugend reizenden Liedern"; die der Vlaamsdie Synoden waarin de Bisschoppen gelast worden, „zangmeesters, organisten, klokspelers te weerhouden van dertele soldatenzang en alle onbetamelijke Musyck, in 't zingen en in 't spelen, op orgels en klokken", of dat we het kunstenaarsstandpunt beschouwen van den Veneliaanschen Orgelmeester Diruta in zijn „Transilvano", tegen het on-orgelmatig gedoe der „dansspelers", door wie het komt zegt hij, „'dat het heiUg Tridenter Concilie verboden heeft, op de kerkorgels Pas si e mezzo en andere dansstukken, zoowel vieze als onfatsoenlijke liederen te spelen; want wereldlijke en heilige dingen passen niet bij elkander." (1597).

Dat ook ten onzent het orgelspel vóór en na den dienst der Gereformeerden niet stond in den heilig opgeweklen of strengen boetetoon hunner prediking, zal wel geen nader betoog behoeven. En zoo is het, met 'dit tijdbeeld voor oogen, wondergoed te begrijpen, dat Edam's Synode (1574) besloot, „dat alle dienaers des woirts Goids, me't vlijt ende alle vriendelijOheijt die overicheit suppliceerende zullen in dese saecke onderriöhten ten eijnde dat, het orgelspelen in die kercken naegelaeten zijnde, die dienst des woirts Goids beter zijn effect in die herten der mensdhen verc'rij'ge ende biewairt werde", . „'_-: ? '^^ ; ' •

Een 'der diepere oorzaken, zoo niet de vooiv naamste, die tot al deze onsmakelij'ltheden leidden, lag in de verwildering waarvan de orgelspelkunst zelf het slachtoffer was. Geheel onzelfstandig als zij' was, afhankelijk van wat zangregel en practijk voorschreef, ontwikkelde zich een speelmanier, op zoodanig geestelooze wijze, „die endlich bis zum Verstummen elend werd", zegt Ritter in zijn Gesch. V. h. Orgelspel.

„Als de organisten op hun orgels proeven hlmner kunst afleggen, nemen zij' tot enkele kunstgrepen hun toevlucht, die ze met veel vertoon en zonder eenige bekoring ten gehoore brengen. Om de ooren der ongeleerde toehoorders te streelen en bewondering te wekken voor hunne vingervaardigheid, loopen ze ongeveer een half uur lang met de vingers over de toetsen, en hopen op die manier en door zulk hol lawaai bergen te verwekken, maar er wordt niet meer dan een belachelijk klein muisje geboren; vraag niet waar Meester Mensura, Meester Tactus, Meester Tonus en in 'tbijzondeir Meester Fantasia blijven." Ezelsgebalk, noemt Finck (f 1558) de Wittenberger organistl, die dit alles zegt, het orgelspel zij'ner dagen.

„Ik heb spelers gehoord, die zulk een spectakel voortbrachten, dat het meer op een kattengeveclM leek dan op muzikale consonanten", getuigt de Spaansche Franciscaner monnik Juan Bermudo in zijn leerboek (1555), waarin hij te velde trekt tegen „de Barbaren", die zich op het doomig pad deoj muziek begeven, zonder nog den eenvoudigen weg der witte toetsen te kennen.

't Was alles recept en cUché wat het kerkelij'k en wereldlijk orgelspel der 16e eeuw vertoonde ook in zijn beste voorbeelden. Onrij^p^ onzelfstandig en onmachtig in ziclizelf tot verdere ontwikkeling werd het dit nog te meer door uitvoeringspractijiken, 'die niet alleen alle uitziclit op hooger kunstniveau benamen, maar het zelfs brachten ver beneden het peil, dat „kunst" mag heeten.

Er is 'dan ook historisch gezien, niets verwonderlijks in en het heeft ook niets met „schoonheidshaat" te maken — zooals sommige scherpzinnige (? ) historici (? ) zich zelf en anderen wij'smaken — als onze synodale „preciesen" van Dordrecht en Middelburg (1574 en '81) „aengaende 'tspeelen der orghelen in der kercken", besluiten „dat het gantsch behoort afgheset te worden" en „de Dienaers arbeijden sullen, dat 'tselve, met den aldereersten afgestelt worde."

Geen orgelinslructie van welke ma, gistraat dan ook, of ge Vindt er een artikel in • dat de vinger legt op' deze wondeplek.

„Sail oeck d'organist opden orgelen in beijde voorschr. Kercken tot gene tijiden enige liohtvaerdige liedekens spuelen, dan geestelij'cke psalmen ende liederen", luidt het ook in de bepaling van Sneek's Magistraat.

Tegen dit orgelmisbruik wilden dan ook de Gereformeerden een dam opwerpen, die paal en perk zou stellen aan dit zoo zeer verfoeid bedrijf. In de allereerste plaats door middel van hun psalmen. Te Arnhem werd in 1598 den orgelist gelast, zoodra de prediliant van stoel was, een psalm aan te heffen en niets te spelen 'dat ergernis kon geven.

In Harderwijk werd gedecreteerd de 'Psalmen Davids te intoneeren. Van Sneek hebt ge gehoord. Dordt wil terstond na de predicatie: psalmen en die vijf of zes maal.

Maar ook tegen grave (ernstige), stichtelijke stuxkens hadden ze geen bezwaar.

„Tot psalmen en gebeen wordt 'torgel recht gehruijcket", zegt Revius, de Deventer Voorganger der Gereformeerden.

En zie. In dit zuiveringsproces van aanstoot gevende muziek, muziek die aftrok van de ernstige bediening des Woords, muziek die het effect van die bedienii^g wegnam, komt Sweelinck's kunst van „dan sus dan soo", wel op 25e: rlei wijize, vijf of zes en hoeveel keer ge ook wilt, den gezongen Psalm te achtervolgen, reiniging brengen. Ja, wat meer zegt: een nieuwe ontwikkeling geven aan de Orgelspelkunst.

„Gij' breekt op Sweelinck's edle zwier Uw psalmen geestig inder haast En op zooveelderlei manier Dat keurige ooren staan verbaasd",

heet het later van een uit Sweelinck's school stammenden Rotterdammer Orgelist.

De koraalvariatie, al berust ze in pirincipe op het voorbeeld der Engelsche Klavierspelers, begint van Sweelinck in dien tijd, haar opgang makenden invloed op het kerk- en concertspel onzer orge^ listen niet alleen, maar ook op' dat der ver uit het Duitschland van dien tijd stroomende leerlingental, dat later in de geschiedenis zou geboekt staan als de grondleggers der Duitsche Orgelkoraalkunst, waarvan Badi de pyramidale voltooiing te zijnen name kreeg.

En met zijn „25-erley, dan sus, dan soo" gespeeld liedeken èn met 't breken (= varieeren) der psalmen „op veelderlei manier", wist Sweelinck zijn hoorders „te beroeren en datelyck hert en sinnen wech te voeren, op rotzen hoogh en steyl, en hoogh gelegen wijeken, vanwaer zij zijnen lof niet konden overkijcben".

Om deze kunst in hoofdzaalc te leeren, voteeren Stadsbesturen geld om hun orgeldienaars naai' den „expert en befaemd meester" in de Koestraat van Amsterdam te zenden.

Claude Bernard, een Deventer pas aangesteld orgelist, draagt na gezetten leertijd psalmen op. aan zijn Stadsregeering, waarschijnlijk uit dankbaarheid voor hunne bemoeiingen, maar ook zeer zek» om te voldoen aan hun smaak voor deze muzieksoort, aan hun behoefte om zich door de bekende zangvooisen te laten stichten.

Hendrik Speuy, de Dordtsche orgelist der Groote Kerk, vindt in 1610 den tijd rijp om zijn Psalmduo's door den druk bekend te maken. Iets wat voor hem nog geen enkele in Nederland gedaan had. (Wie over deze eerstgedrukte orgelmuziek wat meer wil weten, late zij'n oog gaan in een der Orgelistenbladen. Uitg. Bur. van Uitg. „Nederl. Orgelmuziek", Zaandam).

Anthonie van Noort vraagt in 1659 de aandacht voor zijn etlicke Tabulaturen van Psalmfantasijen, getuigende dat Tiet met hem niet aan uitstekende geesten in deze konst heeft ontbroken.

In deze varieerkunst hebben wij' tevens te zien, datgene wat het verzet der Gereformeerden tegen Roomsche en wereldlijke orgelmuziek, ophief. De Calvinisten, vooral die uit Sweelinck's tijd, hadden bijzonder veel op met alles wat liefelijk is en weiluidt, maar het lage en gemeene in de kunst stak hen, fijn als ze waren op den klank en de kleur.

Neen, wie dan ook den strijd der Gereformeerden tegen de orgels verontschuldigt met een „onze vaderen waren nu eenmaal wat achterlijk op dat punt", is zelf niet „bij" en wie hun verzet toeschrijft aan „Calvinistische dorheid", lijdt in niet geringe mate aan „historisdie botheid".

Het onweer uit de Synoden en van de kansels der Gereformeerden tegen het orgelspel, was nu eenmaal nuttig 'cn noodig om de bedorven atmosfeer waarin het verkeerde, te zuiveren van de stikstof aan wansmaak en onkunde, die haar vervulde.

Als echter deze speelkunst de veredeling had ondergaan die ook haar dienaar adelde tot het kunstenaarschap, dan is er vei-der geen enkel wolkje aan den kerkelijken hemel te bekennen, waaruit ook maar liet minste gevaar „der conste van musique" heeft bedreigd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's