GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Wij zetten ons verhaal over den triumf der wereld met haar natuurwetenschap over de kerk nu voort.

Russell wijst er op, dat de vinding van Copernicus nog viel in de zestiende eeuw, in de dagen der groote Reformatie, en toen niet aanstonds groote opschudding verwekte.

De Roomsche kerk bleef tamelijk rustig onder het geval, totdat ^^et concilie van Trente er was geweest.

En de groote reformatoren wezen Copernicus' leer wel af, maar de kerk van Rome beschikte over meer machtsmiddelen dan de nationale reformatiekerken. Dat was een voordeel, zegt Russell, want de kerk keert zich altijd tegen alles wat de menschheid geluk en helderder licht en vooruitgang kan schenken.

Gij ziet, dat hij van de kerk niet veel hebben moet.

Luther, dus zegt hij, spotte met den inval van Copernicus, die zelf verklaarde, dat zijn leer niet tegen de Schrift inging, waarin hij later groot gelijk kreeg. Hij droeg zijn eerste werk zelfs op aan den Paus.

Calvijn wilde ook van de meening, dat de aarde zou wentelen om haar as, niets weten. Zouden wij de autoriteit van Copernicus, dus zeide hij, zetten boven die der Schrift? In Psalm 93 lezen wij toch: ook is de wereld bevestigd, zij zal niet wankelen.

En het is waar, dat Calvijn zich de aarde dacht ala een plat vlak'.

Wij lezen in zijn Institutie, I.V. 11: „hoe overvloedig heeft niet het gansche volk der wijsgeeren zijn domheid en onbeteekenendheid in dit opzicht bewezen? Want om nu maar anderen te laten loopen, die nog veel ongerijmder dingen in hun dwaasheid bazelen: Plato, die onder allen de meest godsdienstige en/meest ie bezonnene is, zinkt zelf^ ia het niet met zijn-bewéJÓnX van AA

Echter, dit mogen wij niet vergeten, al wat Calvijn dáár zegt van de majesteit van den Schepper aller dingen, naar de Schrift, blijft onwankelbaar staan.

En het is merkwaardig, dat, als hij in dit verband spreekt van beuzelingen, de trotsche natuurwetenschap ' hem daarin ten slotte gelijk heeft gegeven.

Na Copernicus zetten de natuurkundigen hun op zich zelf mooien arbeid, waartoe God de Heere hun de kracht en het licht gaf, voort. De dwaasheid lag eigenlijk geheel aan den kant der wereld, die bij elke nieuwe vinding de spottende vraag stelde: en waar blijft nu de Bijbel?

Want de Bijbel spreekt van het wereldbeeld immers niet anders dan de grootste natuurphilosoof, die des morgens constateert, dat de zon opgaat en des avonds, dat zij ten onder neigt.

En als God de Heere Jozua's bede verhoorde en de zon bleef stilstaan, dan bleef zij toch staan aan den hemel, al was dit dan ook, doordat God de rotatie der aarde voor een moment stil legde?

Na Copernicus kwam dan Tycho Brahe, die nog wel wilde, dat zon en maan draaiden om de aarde, maar dat de planeten zich om de zon bewogen.

Echter met Kepler en Galilei werd dan, naar Russell zegt, de Roomsche kerk wakker.

De regeering Gods scheen haar toe in gevaar te komen en Russell meent dan, dat dit ook zoo is. Vooral toen Newton kwam, ' die zelf niet aan loochening van God dacht, maar Zijn werkzaamheid beperkte.

Immers de groote Grieksche wijsgeeren zeiden nog, dat het de goden waren, die de beweging in stand hielden. Maar toen de natuurkundigen de wet ontdekten, dat een levenloos ding, eens in beweging, die beweging zou voortzetten, zoolang niet een zekere oorzaak haar stuitte, werd alles anders.

Want nu was er alleen maar een eerste stoot noodig. Als alles zich bewoog, zette het uit eigen kracht die beweging voort.

De hand des Heeren gaf dus alleen dien stoot. De Schepper was slechts noodig voor een oogenblik vóór den aanvang.

Echter, toen de wetenschap de aarde begon te zien als een stipje in den kosmos, , toen moest wel allengs het geloof, dat de schepping de glorie van God verkondigde, ten zeerste worden bedreigd.

Het is een dwaze redeneering, maar zoo dachten dan toch de menschen, die de natuurwetenschap' zetten boven de Schrift.

En daarom ging de Kerk, zegt Russell, Guardino Bruno verbranden en legde zij Galilei het zwijgen op. Hij moest, wilde hij zijn leven redden, zijn wetenschap verloochenen.

Russell is eehter'weer zoo eerlijk met erop te wijzen, dat niet alleen de Kerk zich verzette tegen Copernicus' vinding, maar dat heel de geleerde wereld zulks deed.

Het was ook geen wonder. Copernicus ried maar iets, maar daar waren toen eigenlijk geen argumenten voor zijn stelling.

In 1925 verscheen eet» interessant werk van E. A. Butt over de „Methaphysical Foundations of Modern Physical Science", en die geleerde zeide, dat, als alle empirische' wijzen van onzen tijd hadden geleefd in de dagen van Copernicus en Kepler, zij zich geheel aan de zijde van de Kerk zouden - hebben geschaard.

De natuurkundigen, zoo verklaart deze geleerde, vinden allerlei dingen bij geluk en zij zijn even bijgeloovig gemeenlijk als de geleerden in de middeleeuwen. Er is heelemaal voor de wetenschap geen reden om zich zoo hoog te verheffen boven den godsdienstigen mensch, die vasthoudt aan eenmaal aangenomen weten.

Trouwens Russell geeft zelve, toe, dat het den huldigen natuurkundigen zwaar valt om Newtons opvattingen omtrent de absolute ruimte op te geven voor de stellingen der quantum mechanica, de beweringen van Einstein met zijn relativiteit der beweging.

Dat de Kerk de wetenschap, ook de natuurwetenschap zou tegenhouden is ook al moeilijk vol te houden, aangezien die wetenschap juist opbloeit op het gebied, waar het Woord Gods de wereld mocht ingaan.

Op zichzelf zegt het inzake de regeering Gods toch niets of m, en meent dat er snelheid van beweging is, of dat-wij slechts aan versnelling moeten denken.

Maar nu komt dan het niet onvermakelijke slot der historie van den strijd tusschen kerk en wetenschap, godsdienst en natuurkunde.

De zaak stond eerst zoo: de wetenschap zei, dat de aarde het vaste middelpunt is van het heelal en dat heel het hemelgewelf zich dagelijks bewoog om dat grootsche centrum: de aarde. En dat zou dan aan den mensch ook een bijzondere beteekenis geven. Het waarom is thans moeilijk te begrijpen. Maar zoo sprak dan de natuurwetenschap daarover, toen zij ontdekte, dat de aarde draait om haar as, eens in de vierentwintig uren, en dat.de kleine planeet, de aarde, eens per jaar om de zon zich beweegt in elliptische lijn, terwijl heel het zonnestelsel maar een klein onderdeel weer is van dien gansch grooten kosmos met zijn vele zonnestelsels en zijn machtige beweging door de ruimte.

Had de mensch bij dit alles niet moeten zeggen: wat is God de Heere, Die dit alles schiep en onderhoudt in Zijn voorzienigheid, toch groot? En is het niet een groote rijkdom voor den' mensch, als hij zich een gehoorzaam kind mag weten van dien Drieeenigen God, Die de aarde heeft verkoren, dat kleine, schijnbaar onbeduidende lichaam', om daarop Zijn wonderlijke geiia'de fe wêrKén voor 3e van Kéin afgevallen menschheid?

Maar de trotsche natuurliunde zeide het anders.

Nu wist men, dat de aarde draait om haar as, en dat zij zich voorts beweegt om de zon, en dat zij een heel kleine planeet is, een speldepunt in vergelijking met heel den kosmos.

En dus, zoo was dan het hoogwetenschappelijk besluit: God is er niet en de Bijbel is weerlegd. Alsof niet juist Gods heilig Woord ons leert, dat God de Heere het kleine heeft uitverkoren, om het groote te beschamen.

Nu was de Kerk zeker niet bang voor de wetenschap, maar wel voor haar ongeloofspropaganda.

En dit heeft er toe geleid, dat zij in plaats van in stil vertrouwen op de vastheid van het Woord, heul zocht in een verweer, dat later niet verstandig bleek.

Het is dan ook heel^ goed te verklaren, dat Rome dat de Schrift verzwakte en menschelijke stellingen op haar plaats zette, in het geval met Galilei tot geweld de toevlucht nam, en dat de Reformatie zulks niet deed.

Maar dit neemt niet weg, dat inderdaad de Christenheid meer dan eens onnoodig geschokt werd door de ontdekkingen der natuurwetenschap, inzonderheid door de wijze, waarop deze door het ongeloof, door de Gode vijandige wereld, werden benut in den strijd tegen de Kerk des Heeren.

Wat met de natuurwetenschap voorviel, biedt het treffend voorbeeld van het ongerechtvaardigde vaij zulke vrees.

Hoe wordt het toch met den Bijbel, zoo schreef een verontruste christin eens aan Da Costa? Zijn antwoord was: wees maar gerust; daar zal de Heere van het Woord wel voor zorgen.

Welnu — Bertram Russel beëindigt zijn verhaal over het conflict, dat wij thans bespreken, aldus: sinds de meest moderne beschouwing alle beweging voor relatief, betrekkelijk, verklaart, is de vraag, of de zon om de aarde draait, ! dan wel de aarde om haar as, niet meer dan woordenspel. Het een is even goed waar als het ander.

Of men nu zegt: Jan is de vader van Piet, dan wel Piet is de zoon van Jan, dat maakt toch geen verschil.

Russell zelf weet niet, wat hij van het geval denken moet. Want hij heeft tegen de theorie van de relatieve beweging dit bezwaar, dat men dan moet aannemen, dat de sterren vlugger zich bewegen dan het licht. Deze moeilijkheid blijft dus.

En als hij er op heeft gewezen, dat de huidige wetenschap gebroken heeft met Newtons hypothese omtrent ruimte en tijd — men spreekt nu liever van „ruimte-tijd" en meent zelfs over het verschil tusschen geest en stof te zullen heenkomen - dan eindigt hij zijn werk met op te merken: wat is getal? En wat is ruimte? En wat is tijd? En wat is geest en wat is stof? Ik beweer niet, dat wij op die vragen thans een' bevredigend antwoord kunnen geven. Maar wij zijn op weg .

Daar staat nu de natuurwetenschap met haar z.g. „wetten", die den grooten Schepper uit Zijn werken zouden verdrijven.

Thans constateert een natuurkundige, dat er zulke vaste natuurwetten niet zijn.

Maar ook de Kerk heeft reden om beschaamd zich af te vragen: waarom zoo bevreesd, alsof God de Heere niet voor de vastheid» van Zijn Woord zou zorgen?

En beide mogen wel in diepe ontroering uitroepen: God is groot en wij begrijpen het niet.

Gansch de schepping is van Zijn heerlijkheid vol. Halleluja! Looft God in Zijn heiligdom, looft Hem in het uitspansel zijner sterkte.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's