HET APOSTOLAAT
(VIII, slot)
Indien, gelijk gezegd is, ^^') de beslissing over het ontwer{)-kerkorde zal moeten vallen op het meer algemeens principiëele terrein van de apostolische visie als zoodanig, dan is dit ontwerp voor ieder, die zich buigt voor Gods Woord, onaanvaardbaar.
Deze „apostolische visie" is on-Schriftuurlijke import.
Immers, de Bartliiaansohe opzet en strekking is onmiskenbaar, en zoover Karl Barth afstaat van'de restlooze aanvaarding der Heilige Schrift als het voor ons gezaghebbende Woord van God, zoover staat dit ontwerp af van een gereformeerde kerkenordening.
Want waar ligt nu het principiëele verschil tusschen dit ontwerp en het reglement, dat tot hiertoe de Hervormde Kerk in den band sloeg?
In de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk?
In afwerping van het hiërarchisch juk, dat het vrije leven der kerk versmoorde?
In de proponents-formule, zoodat men thans waarborg heeft, dat in de kerk de leer der waarheid verkondigd wordt?
In binding aan de belijdenis?
In de handhaving-der kerkelijke tucht naar Woord des Heeren? het
In het eindelijk, eindelijk opzeggen van de kerkelijke gemeenschap met hen, die Gods Woord tegenstaan en weerspreken ?
Niets van dit alles.
Van de zelfstandigheid der plaatselijke kerk geen schijn of schaduw; de bovenbouw van commissies, adviseurs, organen van bijstand, breede moderamina en vooral van de Raden (met permanenten zittingsduur!) belet de vrije, Schriftgehoorzame ontplooiing van het kerkeUjk leven; een overspannen ambtsidee leidde tot episcopaalsche tendenzen; van de proponenten wordt gevraagd de .belofte in prediking enz. „het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen en daarbij te blijven in den weg van het belijden der kerk", (wat ook door vrijzinnigen als aanvaardbare formule werd geaccepteerd) ; van binding aan de drie formulieren van eenigheid geen sprake; de vrijzinnigen, eerst „geduld", zullen, wordt dit ontwerp uiteindelijk aanvaard, met hun vrijzinnige prediking, ambtelijken arbeid etc. g e s a n c. tionneerd worden. •
Dit ontwerp achten we voor de kerk funester dan het vervallen verklaarde reglement. Het reglement, met zijn ongereformeerden inhoud en dorre administratieve bepalingen, met zijn zwaar belast historisch verleden, riep altijd weer reactie op, prikkelde de waakzaamheid en hield het verlangen naar reformatie der kerk levendig. Onder het oude reglement waren er „richtingen", die althans een onverbloemden „richtingsstrijd" voerden. De nieuwe kerkorde toont een heel ander gelaat, geeft een he^l wat sympathieker geluid, dat bij vluchtige lezing op veel plaatsen ook' het gereformeerde kerklid toespreekt. We denken aan uitdrukkingen als: „de orde, van Christus wege aan de kerk gegeven"; „de Kerk, Christus' lichaam, het nieuwe volk Gods"; „de door God geboden levensorde"; „de H. Schrift als de bron der prediking en als eenige regel des geloofs"; „het oefenen van opzicht naar den regel van het Woord Gods"; van „aanneming van lidmaten" gelijk voorheen, is thans geen sprake meer, nu gewaagt men van „de openbare behjdenis des geloofs"; van het huwelijk wordt gezegd, dat het „als inzetting Gods in de gemeente des JHeeren heilig zal worden gehouden" — terwijl art. X van de ontworpen kerkorde het getuigenis bevat: „de kerk weert wat haar belijden weerspreekt".
Wanneer m-en nu echter op verschillende ]^unten de uitwerking van hetgeen de kerkorde voorschrijft in de „ordinantiën" nagaat, wordt men bitter teleurgesteld. Een eindelooze reeks voorschriften voor vergaderingen, ambtsdragers, functionarissen, een onoverzienbaar quantum formeele bepalingen met nauwkeurige omschrijvingen en afbakening van taken en bevoegdheden — hier is „de Kerk aan 't werk". Maar bij al die werkers en tè-werk-stellingen en werkzaamheden, waar bUjft de principiëele fundeering? Waar blijkt de volstrekte gehoorzaamheid aan het Woord? Waar de klaar uitgesproken en kloek gehandhaafde overeenstemming met de in de kerkorde genoenide beUjdenissen? Een flauwe naklank, meer niet. Kon het ook anders, waar men „rechts" en „links" in dit ontwerp „bij elkaar wilde houden", en men dus de bestaande tegenstellingen in het te ontwerpen schema moest inpassen ?
Op deze wijze worden „richtingen" en richtingsstrijd opgeheven. Wat blijft erover? Wat anders, naar Barthiaanschen trant, dan „het gesprek"? „Het gesprek", dat zich beweegt van het „neen" naar het „ja" en van het „ja" naar het „neen", zonder ooit tot stilstand te kunnen komen ? Immers het dialectische denken is volgens Barth een combinatie van het dogmatische en van het critische denken, waarbij het eersje te veel beschikt over het antwoord en dus practisch een einde maakt aan de vraag, terwijl de tweede slechts let op het vragen, zonder te letten op het antwoord van den Godmensoh. Het eene is dus idealistisch ingesteld op het eenzijdige ja, het andere realistisch op het eenzijdige neen. Het theoretisch denken nu moet een voortdurend zwenken zijn tusschen beide eenzijdigheden, een zwenken van de vraag naar het antwoord en van het ant-• woord weer terug naar de vraag, om zoo dan God alleen alle eer te laten, daar Hij alleen vraag en antwoord in een wondere synthese kan uitspreken^").
Wat maakt men zioh ook druk over debelijdenis? Het komt immers niet aan op den inhoud van de belijdenis, op de waarheden waarvan men belijdenis doet, maar op het belijden zelf? En als het gaat om het actueele b e 1 ij d e n, welnu, dan kan men den strijd om den inhoud der belijdenis staken, de degens opsteken, elkander de hand reiken en vereenigd optrekken om te arbeiden in „het Apostolaat".
Natuurlijk is het daarbij, volgens Barthiaansche opvatting, niec de vraag, of men zich strikt houdt aan het woord, aan de l'eer, aan de prediking der Apostelen. Er is immers een geweldig verschil tusschen Gods Woord en de Schrift? De Schrift onfeilbaar, naar haar inhoud het volstrekt gezaghebbend Woord van God? Stellig niet, zegt de Barthiaan. Het Woord Gods neemt gestalte aan, komt naar ons toe in het openbaringsfeit, in de Schrift, in de prediking, en deze drie zijn niet van elkaar los te maken. Wanneer het nu den Heere behaagt, wordt de Schrift voor ons het Woord van God, als God daarin tot ons komt. Het gaat daarbij niet eerst om den inhoud, die in de Schrift beschreven wordt, maar om "Eet feit van het actueele komen en spreken Gods.
Bvenzoo komt het niet aan op de leer der Apostelen. Woorden als: Timotheüs, bewaar het pand u toebetrouwd (1 Tim. 6 : 20; lat. vertaling: e posit um; Bouma, Kommentaar Bottenburg bl. 232: e inhoud van het Evangelie) of Openb. 2 : 25: etgeen gij hebt, houdt dat (Greijdanus, Kommentaar Bottenburg bl. 85: et zuivere en volle Evangelie, met zijn eischen van waarheiden heiligheid) spreken de volgelingen van Barth klaarbüjkelijk niet toe. Want de kerk heeft niets, en de Schrift i s niet een onveranderlijk bezit of depositum. Neen, maar wij moeten in „het apostolaat" bewaren het profetische élan, de bewogenheid en den volhardenden ij v e r der Apostelen. Want „het apostolaat" vordert dezelfde spanning van geloof, waarin dè Apostelen stonden. Zich intens bezig houden met de leer der Apostelen geeft alleen maar epigonen-biblicisme; de vraag is: eelt ge in het geloofs-enthousiasme der Apostelen?
Met deze en reeds genoemde Barthiaansche theorieën doordrenkt, moest het ontwerp zich wel zoo vaag en onbeslist uitspreken over de behjdenis der kerk en haar handhaving.
Hoe ver is men met dit alles van het Paulinisch getuigenis af, dat de leer gezond is (Titus 2:1) d.i. gezondmakend: et voedsel, dat den mensch geestelijk sterkt en nieuwe krachten toevoert, zonder welk voedsel hij omkomt; het medicijn, dat de werking van de smetstof der dwaalleer opheft en te niet doet!
Overzien we 't geheel, dan kan ons oordeel niet anders zijn (hoe vurig hadden we gewild, een ander indicium te kunnen geven) dan dat dit ontwerp gedragen wordt door een anti-gereformeerden geest, gelijk niet het minst „het apostolaat" in strekking en in het concrete verband der kerkorde ons doet zien.
En wat zullen nu de „orthodoxen" in de Herv. Kerk?
Zullen ze zich, na wat sterker of zwakker verweer tegen de nog steeds aan macht en invloed wassende' Barthiaansche middengroep, gewonnen geven?
Uitgesloten achten we dit niet, gelet op de stemming over het ontwerp in eerste lezing. Want men moge zeggen, dat verscheiden leden toen voorgestemd hebben, niet omdat ze het ontwerp zonder meer aanvaardbaar achtten, maar omdat ze in dat stadium meenden geen bezwaar te moeten maken om het ontwerp aan 't oordeel der kerk te onderwerpen. Want dit is in den grond der zaak toch niet anders dan afschuiving van verantwoordelijkheid. Iets dergelijks zouden straks de leden der Provinciale kerkbesturen ook kunnen zeggen, de zaak overlatende aan de Classicale vergaderingen — deze, op haar beurt evenzoo redeneerend, aan de overige „organen der kerk", zoodat het ten slotte als laatste instantie, de „verdubbelde Synode" zou zijn, die volkomen ernst zou maken met het vóór of tégen. En zouden de eventueel „bezwaarde" leden van die vergadering niet over heel wat moed dienen te beschikken, om na alle eventueel voorafgaande „doorgeef-manoeuvres" voet bij stuk te houden en tegen te stemmen?
Maar, zegt men, er kunnen toch nog heel wat amendementen worden voorgesteld en wellicht aanvaard, b.v. zou ingevoegd kunnen worden een ordinantie op 't belijden der kerk; ook zou de macht van de breede moderamina etc. misschien beknot kunnen worden.
Zou 't baten? Kunnen, als een kerkorde den Barthiaanschen koers volgt, en zij door fxmctionarissen, in
meerderheid Barthiaanseh, wordt gehanteerd, enkele voor gereformeerden bevredigende artikelen uitkomst brengen? Verdragen zich de Barthiaansche principia met de gereformeerde? Ook als bepaalde voorgestelde wijzigingen werden aanvaard, zou dit iets anders zijn dan het zetten van een nieuwen lap op een oud kleed (Lucas 5 : 36) ? Zouden dergelijke maatregelen den Barthiaanschen stroom stuiten of alleen m.aar wat vertragen ?
Wie zien de Herv. Kerk op dit beslissend keerpunt in nood. Hier is gevaar, ernstiger dan ooit te voren.
En daarom doen we een beroep, een zeer dringend beroep op leden en voorgangers der Hervormde Kerk, de Ujnen, in de reformatie der 16e eeuw getrokken, toch niet te verlaten. Met al v/at in ons is doen we een beroep op die leden en voorgangers, die met ons vasthouden aan de onfeilbaarheid der Heilige Schrift, die met ons gelooven, dat heel de Bijbel vanaf Genesis 1 tof Openbaring 22 het geïnspireerde Woord van God is, waarvoor we buigen — die met ons zich willen houden
aan de gezonde leer der waarheid. Aanvaardt, bidden wij U, dit ontwerp toch niet!
Stelt U niet mede verantwoordelijk voor de Barthiaansohe relativeering van Schrift en belijdenis! _
Moge van U gehoord worden een kloek en krachtig: „non possumus! wij kunnen niet, om der waarheid, om des Woords, om Gods wil — toegeven en wijken ware verraad!"
Dat zal op den duur zeker uitloopen op een breken met de schier tot axioma verheven, maar verkeerd begrepen leus: blijft in de kerk!
Maar wat eischt de Heere van U dan recht te betrachten, goedheid lief te hebben, ootmoedig te wandelen met Uw God, d.i.: erugkeer tot den waaraohtigen dienst des Heeren? (Micha 6:8) En is dat zulk een terugkeer: e autorisatie van het den Heere tegenspreken in Zijn eigen huis? En'is dat zulk een terugkeer: elijden zonder handhaving van de belijdenis, het willen kweeken van vruchten zonder een in goede aarde geplanten wortel ? Of dit: r aan meewerken, dat de pilaar en vastigheid der waarheid wordt gedegradeerd tot de relativiteit van het „gesprek"-voerend gezelschap, dat eindeloos disputeert van „ja" tot „neen", vice versa?
„ja" tot „neen", vice versa? Een afschrikwekkend voorbeeld, de „sectarisahe" afscheidings-kerken? Maar is Micha 6 : 8 begin van sectarisme? Blijkt integendeel niet Uit de geschiedenis van de Hervormde en Gereformeerde Kerken, dat sectarisme ontstaat juist daar, waar men de van Grod gewilde en aangelegde banden losmaakt, of die banden, in binding b o v e n de Schrift, zóó nauw aansnoert, dat het levea der gehoorzaanxheid aan de Schriften verstikt?
Het beeld (hoe gevaarlijk kunnen beelden zijn) van de kerk als „de zieke moeder", hoeveel kwaad heeft het gesticht! Zoodra ik de kerk buiten mij zie als „zieke moeder" heb ik mij van haar gedistanciëerd, en gevoel ik mij geroepen van buiten af in te grijpen. Maar dan heb ik van die kerk gemaakt een mythe, een fantasiebeeld. Met andere leden ben i k die kerk, waarin de Heere m ij eerst verantwoordelijk stelt. D e vraag is: wat eischt i n de kerk de Heere van m ij ?
En als iemand zegt: ja, maar ik ben toch ook voor die anderen verantwoordelijk! Er is toch een gemeenschappelijke schuld! Wat kom.t van de schapen terecht zoo de herders hen verlaten? — dan moge hij bedenken, dat er verantwoordelijkheid is in 't heengaan, zeker. Maar niet minder verantwoorde 1 ij k h e i d in 't b 1 ij Ven. En is de laatste verantwoordéUjkheid niet grooter dan de eerste? Als we zien, dat 't schip der kerk een noodlottigen koers volgt, hebben wij dan genoeg gedaan met^ roepen: óm ihet roer! óm het roer! — intusschen blijvende, waar we zijn, of hebben we tot taak, na herhaald vermaan en herhaalde vergeefsche waarschuwing (hoeveel tientallen jaren al) de mede-reizigers op te wekken, de van God geboden en gegeven gelegenheden aan te grijpen en, de roepstem van het Woord volgende, het* schip te verlaten? Is dit niet, herders, het welbegrepen belang der schapen ?
Dat men toch niet méér op de m e n s c h e n zie dan op den Heere. „Tot de wet en tot de getuigenis! Zoo zij niet spreken (spreken zonder doen? ) naar dit Woord, het zal zijn, dat ze geen dageraad zullen hebben" (Jes. 8 : 20) — staan dan zulke woorden vergeefs in de Schrift?
En zegt de Heere niet: en huis, dat tegen zichzelf verdeeld is, kan niet bestaan (Marcus 3 : 25) — er staat niet: et mag niet, maar veel sterker: et kan niet. Het reeds in Gods Raad als pure mogelijkheid uitgeslotene, is voor ons een dubbel verboden ding.
Het doel der-Afscheiding was: wederkeer tot den waarachtigen dienst des Heeren.
'En, zegt Helenius de Cock in zijn genoemde Oratie, men had met de oprichting der Theologische School geen ander doel, dan de afscheiding zelve zich had voorgesteld. „Opleiding van toekomende leeraars, die in het Woord Gods onderwezen, aan dat Woord zich houden, tegen elke afwijking van dat Woord getuigen, die in vereeniging wenschen te wandelen met allen die overeenkomstig dat Woord leeren en leven, en die Zelve ook hunne zielen aan den Heere hebben overgegeven, om Zijn naam te vermelden en Zijn waarheid te verbreiden - ^ dit was het doel van de oprichting der School"
„Men heeft onze dagen veel bewogen© dagen genoemd; en geldt dit op bijna elk gebied, vooral is het van toepassing op het godsdienstige.
Nu staat onze School daar in het midden van de wereld, en is de roeping haar opgedragen, niet om mede bewogen |; e worden, maar om pal te staan in de erkende waarheid, om te getuigen en te strijden voor het geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd.
Had de Kerk ook in haar midden den vrijen loop willen laten aan allerlei begrippen en dwalingen, de opleiding van toekomende leeraren had zij dan langs andere wegen kunnen verkrijgen; zij had van de bestaande inrigtingen des lands gebruik kunnen maken. Maar zij hééft dit niet gewild, omdat zij het niet mogt: de waarheid Gods, haar toevertrouwd, moet zij trachten te bewaren, en wij, wij zijn geroepen hiertoe mede werkzaam te zijn.
Willen wij dit niet, mogt iemand meenen, dat de formulieren onzer kerk niet in alles op Gods Woord gegrond zijn, welnu, de wereld staat voor hem open, hij verlate de plaats in de Kerk en aan de School, doch arbeide niet in de Kerk, om haar van hare vastigheid los te rukken.
Hebben wij de waarheid niet lief met onze hairten, wij behooren dan niet bij de Kerk, het doel der afscheiding is niet ons doel, en alleen dan kunnen wij eerlijk en opregt blijven voor God en de menschen, indien wij dit openlijk verklaren. Liefde tot de waarheid, hare belijdenis en verbreiding — dit is onze roeping, hiertoe moeten wij arbeiden."
Commilitones, de Heere roept U ten strijde. Straks zult ge, zoo Hij wil, mee in de vuurlinie staan.
We zijn er nog niet.
We zijn er nog niet. ^ Niet dat wij het aireede gegrepen hebben. Of alreetie volmaakt zijn. 't Blijft bij een „jagen".
De Heere make ons 'allen getrouw. VervuUe Hij ons door Zijn.& eest met dê liefde tot Hem en Zijn waarheid.
En bouwt mede de kerk des Heeren op het fun-(iament der Apostelen en Profeten.
55) Dr A. A. van Ruler, Het apostolaat der kerk en het Ontwerp-kerkorde, bl. 85.
56) Ges. Vortrage I S 165 ff.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 januari 1949
De Reformatie | 8 Pagina's