GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1947 - pagina 88

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1947 - pagina 88

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Nationale

beteekenis

van de Vrije

Universiteit

In de Groene Amsterdammer van 2 2 Maart publiceert een medewerker, die met " K n g " pleegt te ondertekenen, een artikel onder de titel " H e b b e n wij nog Universiteiten"? Het is niet de bedoeling van schrijver dezes om met instemming of afkeuring op alles in te gaan, wat in. deze belangrijke bijdrage te berde is gebracht: het dient slechts als aanloop (dat de aanloop langer duurt dan de sprong, is niet onredelijk). Terechtwijst de schrijver er op, hoe merkwaardig het is, dat bij de oprichting der zevende faculteit aan de Gem. Universiteit van Amsterdam slechts technische en organisatorische bezwaren geopperd zijn, terwijl niemand zich verzet heeft vanuit de algemene idee der universiteit. Hierbij knoopt hij aan om het wezen der vmiversiteit te tekenen. Dat hij hierbij vooral aan het ideaal, dat b.v. te Berlijn in 1810 voor ogen heeft gestaan, heeft gedacht, is zijn goed recht. Maar daarom mag hij nog niet beweren, dat de middeleeuwse "universitas" geen universiteit was, omdat het onderwijs er "scholastisch" of "dogmati'^ch" was. Hier blijkt de schrijver in een verlichtings-vooroordeel bevangen, dat hem ook brengt tot de uitspraak, dat de idee der universiteit eerst verwerkelijkt kon worden " n a de Franse revolutie en de daaruit voortvloeiende mondigwording der b u r g e r i j " . Een idylle noemt de schrijver dan wat plm. 1800 ontstaat, maar een idylle die na korte tijd'gestoord is, omdat de metaphysica, die haar fundeerde, is bezweken. Alleen de "wetenschappelijke beschouwing", de " i n iedere tak van wetenschap inhaerente intellectuele integriteit" bleef over als bindmiddel. De oorzaak hiervan ziet hij verkeerd. Hij noemt " h e t wegvallen van de religieus gekleurde universitas-idee van de romantische philosophie zelf slechts één der g.'volgen van het uiteenvallen der wetenschap in specialismen' ', Men kan oorzaak en gevolg met evenveel of meer recht omkeren ! O p veel in zijn artikel, dat de moeite waard is, kan hier niet worden ingegaan. Hij schrijft behartigenswaardige dingen over de uitbreiding van het aantal studenten, hun recrutering uit andere klassen der bevolking en hun daar mee cepaard gaande verandering, waardoor ze de studie niet meer zoeken om zichzelf, maar als middel tot maatschappelijke vooruitgang. (Twee korte vragen hierbij: i e . Is d s sociologie wel voldoende om dit te verklaren? Vindt men hetzelfde niet ook bij de studenten uit de "gezeten burgerij"? 2e. Doet men niet veel moderne "broodstudenten" te kort, die soms veel blijken over te hebben voor puur intellectuele belangstelling ?) Terecht noemt hij dan de Engelse universiteiten als de plaats, waar veel van het goede der voorbij gegane periode bewaard is. Merkwaardig is, dat hij niet als tegenpool Amerika noemt, waar het uiterste 1836

in de andere richting bereikt is: "universiteiten" m e t e e n " l e e r p l a n " , dat zich van astrophysica tot tuinarchitectuur uitstrekt, zonder dat er van eenige band sprake is. Zijn betoog loopt dan uit op de vraag, of het niet in het belang van de wetenschap zou zijn, althans één universiteit in stand te houden, die d i t in de volle zin van het woord is, dus geen combinatie van vakscholen vormt. Men verbaast zich (of eigenlijk, gezien verscheidene opmerkingen van de schrijver, verbaast men zich niet), dat hier noch aan de V . U . , noch aan Nijmegen gedacht is; Want, al zijn deze beide universiteiten ook niet geheel ontkomen aan de gevaren der specialisering en der veranderde mentaliteit onder de studenten, ze vertonen toch beide een geestelijke eenheid, die hun zusterinstellingen pijnlijk missen. De Vrije en de Keizer-Karel-universiteit zullen niet spoedig vervallen in de vergoddelijking van de wetenschap en haar subject, die de "romantische" universiteit kenmerkt (over het vele goede in dat ideaal der universiteit worde hier gezwegen). Maar wetenschap blijft toch aan deze beide instellingen een dieper met het leven verbonden bedrijf, dan aan de in losse vakscholen uiteengevallen universiteit mogelijk is ; dank zij hun beider uitgangspunt heeft ook het intellectuele er een meer bindende functie, dan de wel wat schriele "intellectuele integriteit" van het geciteerde artikel vermag. Ligt hierin niet tegelijk de nationale betekenis der V . U . ? (Hierbij denke men ook aan de twee eerste bijdragen van het V . U . blad van Maart). Zonder twijfel heeft dé V.U. in de eerste decennia van haar bestaan vooral een defensieve functie vervuld. Waarschijnlijk is het niet de bedoelin' van haar stichter geweest haar hiertoe te beperken. Dat het echter zo liep, was onvermijdelijk en verklciarbaar. Het calvinistische volk, waarop de V.U. steunde, wenste vóór alles een ,,schriftuurlijke" wetenschap tegenover de " h e i d e n s e " , een in 1880 zeer begrijpelijk verlangen. Nu is de daarmee aangeduide tegenstelling zeker niet verdwenen, maar van karakter veranderd. Misschien kan hierdoor de betekenis der V.U., ook in ons nationale bestaan, meer tot haar recht komen. Men kan haar dan zien als de instelling, waar docenten en studenten, gedragen door een gemeenschappelijke overtuiging, vanuit die overtuiging de wetenschap beoefenen. (Misschien vreest een voorstander van de V.U. in deze formulering "subjectivisme' '. Het behoeft er niet noodzakelijk in t e liggen; het is er in elk geval niet in bedoeld !). Hun gemeenschappelijk uitgangspunt is een "vooro o r d e e l " . Wij zijn nu toch wel zover, dat geen serieus theoreticus van de wetenschap zich daaraan toot, mits het " v o o r o o r d e e l " bevnist gemaakt wordt (en geen stokpaardje is)? , ' Zo zou de V . U . , en dit geldt evenzeer voor Nijmegen, in tweeërlei zin nationale betekenis kunnen hebben. Enerzijds als de plaats, waar het leven van een belangrijke groep van ons volk tot intellectueel bewustzijn komt. Anderzijds als de instelling, die juist door haar speciale karakter bepaalde, voor de wetenschap in het algemeen belangrijke waarden beter dan andere universiteiten kan bewaren. Zeist. G. J. de Vries.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1947

VU-Blad | 105 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1947 - pagina 88

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1947

VU-Blad | 105 Pagina's