Vrije Universiteitsblad 1957 - pagina 147
Critisch woord over critiek
Indien ér één ding nodig is, wanneer wij critiek willen oefenen, is h e t dit, d a t h e t u i t g a n g s p u n t voor onze critiek juist is. E n d a a r n a a s t is h e t d a n nodig, d a t zij, die onze critiek horen, v a n ons een goede indruk krijgen over de werkelijkheid, waarop wij critiekx oefenen,;,Erkleyen>aan ons gereformeerde leven veel fouten en de wereldsgezindheid openbaart zich op allerl,ej,wijzen. D i t kan zich openbaren, d o o r d a t i e m a n d k o m t t o t dronken- schap of t o t diefstal; m a a r die wereldsgezindheid k a n zich ook openbaren, doordat hij de neiging in zijn h a r t heeft t e gemakkelijk open t e s t a a n voor veroordeling v a n anderen. H e t oefenen v a n critiek is teer werk. Wij moet e n altijd zorgen, d a t die critiek eerlijk is en grond heeft in de feiten a a n de ene k a n t en in de eis v a n de beginselen a a n de andere k a n t . H e t valt wel eens op, d a t , wanneer m e n deze dingen zegt, er in gereformeerde kring mensen zijn, die zeggen: „ O , je begint al weer de zaak te verbloemen, je wilt al weer net zo lang p r a t e n t o t er geen critiek meer geoefend m a g w o r d e n " . J a , wie zo a n t w o o r d t op de eis, d a t wij onze critiek niet alleen stellen onder de t u c h t der liefde, m a a r ook onder dë t u c h t v a n de waarheid en v a n de waara'chtigheid, begrijpt t o c h niet w a t werkelijk op christelijke manier critiek oefenen b e t e k e n t . W a n t ook m e t de waarachtigheid m a g ik h e t niet te gemakkelijk nemen. E n die waarachtigheid b r e n g t niet alleen mee, d a t ik zelf moet w a k e n tegen h e t geven v a n een verkeerde indruk, m a a r brengt ook mee, d a t ik voorzichtig moet zijn, opd a l anderen niet een verkeerde indruk v a n mijn woorden krijgen. D i t geldt voor mijn critiek, die i k oefen op een bepaalde mens, m a a r h e t geldt niet minder, wanneer ik critiek oefen op een bep a a l d e groep. H e t geldt, wanneer ik critiek oefen op iemand, die h e t heel erg r a a r doet, en het geldt ook wanneer ik critiek oefen op iemand, die zich eens een keer vergist heeft. H e t geldt, wanneer ik critiek oefen op een groep nonnen, en h e t geldt, wanneer ik critiek oefen op een groep uitgelaten b a k vissen of s t u d e n t e n . I n onze critiek zullen wij de volle verantwoordelijkheid voor h e t uitspreken v a n onze critiek m o e t e n k u n n e n dragen. N ü is h e t merkwaardig hoe sommige mensen reageren. De (overigens zeer weinige) reacties, die ik kreeg op mijn eerste artikel, deden mij zien, d a t
er bij sommigen toch een grote behoefte is om te generaliseren en alle s t u d e n t e n over één k a m t e scheren. D a n p r a a t m e n over de s t u d e n t e n en de studentes als of er niet meer d a n tweeduizend zijn, die ieder op eigen manier h u n leven inrichten. I k zal op de bijzonderheden v a n de reacties, die ik kreeg, niet ingaan. I k "wil er slechts één voorbeeld uit noemen. I n een brief werd mij geschreven als bewijs v a n h e t slechte leven v a n de s t u d e n t e n en de studentes, d a t er vorig cursusjaar een gedwongen huwelijk v o o r k w a m . H e t is juist. D i t gedwongen huwelijk was een huwelijk tussen een studente en een s t u d e n t . Natuurlijk betreuren wij d a t . Zoiets moest zeker niet voorkomen onder ons. D a a r zijn wij h e t wel over eens. Maar weet ge w a t ik n u zo fout v i n d ? D a t a a n zulk een gebeurtenis een hele verhandeling wordt vastgeknoopt over het slechte leven v a n de studenten. Evenwel blijft h e t mij d a n raadselachtig of men zidk een critiek m a g rechtvaardigen op zulke gronden. I k neem m a a r weer als voorbeeld een gereformeerde kerk, waar over de tweeduizend jongelui tussen achttien en vierentwintig j a a r lid zijn. Hoe zouden de ouders reageren, wanneer een v a d e r u i t een naburige p l a a t s op grond v a n h e t feit, d a t er een gedwongen huwelijk voorkomt in deze gemeente, a a n de dominee van deze gemeent e zou schrijven, d a t de jongelui in zijn kerk liederlijk leven? I k denk, d a t geen enkele v a d e r d a t doen zou. Maar w a a r o m ontleent men d a n op zulke feiten wel gronden om zoiets t e schrijven over de s t u d e n t e n . D a n zegt m e n : „ J a , m a a r er is zoveel meer". I n d e r d a a d , er is zoveel meer en d a t is zeer droevig. Maar d a a r is ook in die grote kerk, waarover ik sprak, zoveel meer. E n d a t is niets minder droevig. Maar ten opzichte v a n de s t u d e n t e n heeft men telkens de neiging t e generaliseren. E n zo k o m ik t o t h e t boekje: „Gij geheel a n d e r s " . Voor in d a t boekje erkennen de schrijvers m e t n a d r u k o m t r e n t h u n boekje h e t volgende: „Er wordt eenzijdig geoordeeld: er wordt gegeneraliseerd'''' (cursivering v a n mij. W . ) . Maar vde v a n de lezers heeft dit bij elke regel zich voor ogen gehouden en wie v a n de lezers heeft gezegd: „ J a , m a a r d a n moet ik goed begrijpen: de schrijvers zeggen zelf, dat er eenzijdig geoordeeld wordt en de §clirijyers zeggen zelf, d a t zij generaliseren" ? 1;J^^
2723
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1957
VU-Blad | 160 Pagina's