GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1961 - pagina 36

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1961 - pagina 36

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

godgeleerdheid, had de tachtigjarige leeftijd achter de rug; hij naderde reeds het slot van een volgend levensjaar. Een paar dagen tevoren had hij nog het voorrecht genoten zijn gouden doctorsjutaileum te mogen vieren. Goslinga, hoogleraar in de faculteit der letteren en wijsbegeerte, waarin hij voornamelijk de nieuwe geschiedenis had gedoceerd, een paar jaren eerder dan Aalders als zodanig benoemd, was diens mindere in levensjaren, feitelijk ook in energie. Hij telde zes-en-zeventig jaren. Persoonlijk heb ik nog als student de eerste colleges van beide hoogleraren mogen volgen. Dit is begonnen ten aanzien van Goslinga. De benoeming van hem, tegelijk met die van Van Schelven en Wille, in 1918 betekende een uitbreiding van de faculteit der letteren. Daarmede werd de mogelijkheid geopend voor de studie van de geschiedenis en de Nederlandse taal en letterkunde. Deze uitbreiding was toen voor ons, en stellig ook buiten de kring der studenten, een evenement. Althans sommige studenten uit andere faculteiten hebben van die nieuwe gelegenheid profijt trachten te trekken. Tot hen heb ook ik mogen behoren. Goslinga's college, aangekondigd als te zullen handelen over de geschiedenis van de schoolstrijd in de negentiende eeuw, is gedurende geruime tijd door mij gevolgd. Goslinga begon bij het jaar 1795. Aan behandeling van de eigenlijke schoolstrijd is hij in onze jaren niet toegekomen, tot verdriet van een enkeling onder ons die juist op dat bijzondere onderwerp al zijn verwachtingen had gericht. Wat Aalders betreft, ook zijn komst — eind mei 1920 hield hij zijn inaugurele oratie — betekende een uitbreiding, zij het niet met een gehele afdeling in de theologische faculteit, dan toch met een katheder. Hem werden de Oudtestamentische vakken toevertrouwd, zodat Van Gelderen zich voortaan vrijwel volledig aan de Semietische letteren kon wijden. Daarnaast gaf Aalders ook nog ambtelijke vakken. Wij kregen toen voor het eerst iets over de catechetiek te horen. Nog gedurende één cursus heb ik het voorrecht gehad de colleges van Aalders te volgen. Met het heengaan van beide hoogleraren voltrekt zich voor mijn besef duidelijk de afsluiting van een bepaalde periode in de geschiedenis onzer Universiteit. Wel zijn er 4

nog enkelen uit het begin van die periode en zelfs uit een vorige periode in leven; hen houden wij hoog in waarde. Maar steeds meer glijden wij over naar een nieuwe periode, een periode met nieuwe vragen en andere eisen. Op wat in de achterliggende periode werd verkregen, heb ik met de door mij gemaakte opmerking in het algemeen reeds heengewezen. De met het optreden van Goslinga en Aalders gevestigde katheders zijn bestendigd gebleven. Zij hebben hun opvolgers gevonden. Wat voor anderen en mij indertijd iets volkomen nieuws was, is tot een vanzelfsprekende zaak geworden. Dit is ongetwijfeld een niet geringe winst. Zo zal het evenwel alleen worden verstaan, wanneer het ons een gave is en blijft en wanneer wij, met erkentelijkheid voor deze gave vervuld, ootmoedig weten te bidden om de bestendiging er van en het steeds weer zien als een verrassing, die nieuw blijft. Aalders en Goslinga hebben, elk op zijn eigen gebied, het een en ander gepresteerd, waardoor hun werk aan onze Universiteit niet vergeefs is geweest. Ook buiten haar kring en op ander dan wetenschappelijk terrein hebben zij zich verdienstelijk gemaakt. Over hun kwaliteiten in dat opzicht wil ik hier het zwijgen bewaren. Ik beperk mij tot wat als hun engere taak moet worden beschouwd. Daarbij is het dan niet eens mogelijk hier in bijzonderheden te treden. Met een algemene kenschetsing moet ik volstaan. Aalders heeft commentaren op boeken van het Oude Testament en andere geschriften rakende de wetenschap van het Oude Testament gepubliceerd, die een goede naam hebben en gaarne geraadpleegd worden. Enkele van die werken zijn alleen of eveneens in de Engelse taal verschenen. Voorts heeft Aalders een belangrijk aandeel gehad in de nieuwe bijbelvertaling voor het Nederlandse volk. Onder de vertalers van het Oude Testament vervulde hij vele jaren de leidende plaats. Van Goslinga kan ik niet een lange reeks geschriften vermelden. Maar wat hij leverde, staat algemeen bekend als degelijk en af. Zijn voornaamste arbeid heeft bestaan in de bewerking en de uitgave van de correspondentie van Groen van Prinsterer. De annotatie die hij daarbij heeft aangebracht, getuigt van een nauwkeurigheid en zorgvuldigheid als slechts weinig wordt aangetroffen. Een gedeelte van die arbeid, de briefwisseling

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1961

VU-Blad | 184 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1961 - pagina 36

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1961

VU-Blad | 184 Pagina's