GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1973 - pagina 79

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1973 - pagina 79

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

••••••«

••

beschermd moeten worden. 'Dat deze bescherming te vaak het kafakter van bevoogding heeft aangenomen door zorgverleners of overheid is het actuele vraagstuk dat thans in het gezondheidsrecht om oplossing vraagt. Voor deze verouderde benadering is geen plaats meer, nu er sprake is van persoonlijkheidsrechten, rechten waarover de mens moet kunnen beschikken om zich te ontplooien, om waarachtig mens te zijn, zoals het recht op leven, het recht op het eigen lichaam, het recht op erkenning en eerbiediging van de lichamelijke en geestelijke integriteit, het recht ook op sterven. Deze rechten kunnen niet aan anderen worden overgedragen omdat zij onverbrekelijk aan het mens-zijn verbonden zijn. Evenmin zijn zij absoluut in strekking, omdat inbreuk op deze rechten soms mogelijk is. Zij worden in het recht met name geconcretiseerd door aan de mens een gepaste rechtsbescherming te bieden. Het recht op leven wordt dan het recht op bescherming tegen aantasting van dat leven door anderen. Het belang van deze persoonlijkheidsrechten neemt toe naarmate de mens in een meer kwetsbare en afhankelijke positie komt te verkeren. Vandaar ook dat het zinvol is te spreken over een patiëntenrecht dat mede op de persoonlijkheidsrechten is gebaseerd. Dat patiëntenrecht moet niet als een zelfstandig onderdeel van het gezondheidsrecht een functie verkrijgen maar moet geïntegreerd in het gehele gezondheidsrecht zijn opgenomen.'

Te veel wordt op zodanig bevoogdende wijze geregeld dat er voor de wil van de mens en voor de mens zelf onvoldoende ruimte overblijft. Pas als het strafrecht doortrokken is met de sfeer van deze persoonlijkheidsrechten, kan een verantwoorde oplossing worden bereikt.' In zijn inaugurele rede deed prof. Rang de suggestie om het behandelingscontract als bijzonder contract in het Burgerlijk Wet-

Het is bekend dat met name de artsen voor deze rechtsrelatie en de daaruit voortvloeiende gevolgen weinig oog hebben. Dat komt m.i. niet omdat zij deze relatie van een te hoge maatschappelijke voornaamheid achten dan dat daarop de alledaagse voorschriften van het contractenrecht van toepassing zouden zijn, maar veeleer omdat zij het recht in deze relatie niet zien functioneren. En voorzover zij

ervan uit dat er sprake is van een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten. In tegenstelling tot de aanneming van werk, waarbij het om de vervaardiging of bewerking van een stoffelijke zaak gaat, moet bij het verrichten van enkele diensten worden gedacht aan de meer intellectuele dienstverlening. Op zich zegt deze benoeming van de rechtsverhouding weinig, want art. 1637 B.W.

- Hef object van de verbintenis: ging men er aanvankelijk van uit dat er sprake is van een inspanningsverbintenis - het object Is derhalve het beschikbaar stellen van deskundigheid en van adequate zorg, en niet het garanderen van een resultaatgenezing of het voorkomen van ziekte, naarmate de geneeskunde evolueert, kan de arts vaker een resultaat garanderen. Een resultaatverbintenis mag daarom eerder worden verondersteld dan voorheen.

Euthanasie 'Bevoogdend' achtte prof. Rang de wetgever o.a. ten aanzien van het uiterst actuele onderwerp 'euthanasie'. Hij zei daarover het volgende: 'Ontegenzeggelijk staat de discussie over de abortus provocatus en de euthanasie in het middelpunt der belangstelling. Het is evident dat de huidige wetgeving voor de patiënt en voor de arts grote onzekerheden met zich brengt. Het feit dat het in de wet geregelde systeem van "een-tenzij" in praktijk wordt gebracht als "ja-tenzij" is tekenend voor het gezag van de wet terzake. Toch ligt m.i. de uiteindelijke oplossing niet in een ad hoc wijziging van de wettelijke bepalingen, ongeacht de vraag of gestreefd moet worden naar een liberalisering of niet. Uiteindelijk gaat het de iure om de vraag of de persoonlijkheidsrechten van de mens wel op de juiste wijze in het huidige strafrecht bescherming vinden. Het recht op leven en het recht op sterven houden bepaald meer in dan wat thans op eenzijdige wijze in het strafrecht tot uitdrukking komt. 24

komen. Orndat eigen bepalingen of bedongen voorwaarden weinig voorkomen, valt het accent op het gebruik, hetgeen overigens ook reeds uit art. 1375 B.W. voortvloeit. Als vanzelf speelt ook de goede trouw bij het naleven van de overeenkomst een rol (art. 1374 B.W.). Omdat de wet over de rechten en plichten van partijen - in casu de patiënt en de arts - geen bepalingen bevat, moet derhalve uit de combinatie gebuik-goede trouw voortvloeien, wat de inhoud van deze rechten en plichten is. Bestaat er over de aard van de rechtsverhouding geen verschil van mening, de meningsverschillen en vraagpunten blijken groot in aantal wanneer nader moet worden aangegeven hoe deze rechtsverhouding is opgebouwd en samengesteld. Uit een kleine inventarisatie, gebaseerd op de juridische literatuur terzake, blijkt dat de navolgende punten voor discussie vatbaar zijn:

- De duurzaamheid van de rechtsverhouding: onduidelijk is of er één overeenkomst tot stand komt of dat van behandeling tot behandeling een verbintenis wordt aangegaan. Een en ander heeft consequenties voor het moment waarop de verbintenis aanvangt.

boek te regelen. Hij zei daarover het volgende: 'Het civiele recht is met betrekking tot het patiëntenrecht primair van betekenis voor de vraag welke rechtsverhouding er bestaat tussen de patiënt en de persoon of instantie welke gezondheidszorg verleent. Deze verhouding is mede bepalend voor de rechten en de plichten van de patiënt. Omdat de patiënt in vele relaties is betrokken, beperk ik mij tot de belangrijkste, te weten het behandelingscontract.

het wel gewaar worden, vormt het voor hen een formalistisch en onpersoonlijk gegeven in de zo persoonlijk gefundeerde verhouding tussen arts en patiënt. Het behandelingscontract wordt in de wet niet geregeld, zodat het algemene verbintenissen- en overeenkomstenrecht daarop van toepassing is. De aanwezigheid van deze verbintenis blijkt uit art. 1195 lid 3 B.W. (preferentie van de kosten van de laatste ziekte) en art. 2006 B.W. (verjaring van het honorarium). Algemeen gaat men

bepaalt dat deze overeenkomst wordt geregeerd 'door de aan dezelve eigene bepalingen en bedongene voorwaarden, en bij gebreke van deze door het gebruik'. Wellicht is de wetgever bij deze formulering uitgegaan van de gedachte dat men zich in de praktijk zou kunnen redden met een analogische wetstoepassing van de arbeidsovereenkomst en de aanneming van werk. Hiervan is, zeker in de sector van de gezondheidszorg, nauwelijks iets terechtge-

- Het moment van aangaan: discussie is mogelijk over de vraag of de aanmelding van de patiënt voldoende is of dat het aanbod van de arts en de acceptatie van de patiënt die op het aanbod reageert het begin markeert. Is men van oordeel dat van geval tot geval een overeenkomst wordt gesloten, dan is de daadwerkelijke hulpverlening essentieel. Duidelijk is slechts dat de verbintenis in het ziekenfondsrecht tot stand komt door de inschrijving op naam. - De plichten van de arts: deze vloeien voort uit het object van de overeenkomst. Verschil van mening bestaat of een subjectief criterium, een objectief criterium.

dan wel een combinatie van deze criteria moet worden gehanteerd. - De plichten van de patiënt: er bestaat geen verschil van mening over de plicht van de patiënt het verschuldigde honorarium te betalen, wel over de vraag wat een honorarium is of zou moeten zijn-ik spreek niet over de hoogte! - alsmede over de functie van het ziekenfonds voor wat betreft deze betalingsplicht van de patiënt, die verzekerd is. - De beëindiging van de overeenkomst: uit de vrije patiëntenkeus vloeit voort dat de arts de overeenkomst mag beëindigen, tenzij op dat moment de patiënt hulp nodig heeft. De vraag of de patiënt op ieder willekeurig moment de relatie mag verbreken, wordt algemeen bevestigend beantwoord op grond van zijn vrije wil en van zijn recht op erkenning en eerbiediging van zijn lichamelijke en geestelijke integriteit. Het benadrukken van het uitgangspunt dat de mens niet naar eigen goeddunken over het eigen leven mag beschikken omdat het lichaam niet een voorwerp van eigendom is, zou de balans in sommige gevallen naar de andere zijde kunnen doen doorslaan. - De toestemming van de patiënt: de toestemming wordt als een conditio sine qua non beschouwd. Onduidelijk is echter op welk moment en hoe vaak toestemming moet worden gegeven en welke criteria moeten worden gehanteerd om dat vast te stellen. - De informatieplicht: de toestemming van de patiënt heeft alleen rechtskracht als de patiënt op een adequate wijze is ingelicht en hij in alle vrijheid een besluit kon nemen. Deze formele juridische benadering lost het probleem In de praktijk echter niet op, zodat een beroep op het gewoonterecht hier niet misplaatst lijkt. Over de inhoud van dat gewoonterecht bestaat verschil van inzicht. - Ongewenste informatie: soms kan de patiënt wel tot een wilsverklaring komen, maar stelt de arts zich op het standpunt dat een informatie aan de patiënt om een beslissing te kunnen nemen, in feite het belang van de patiënt schaadt omdat deze wetenschap een negatieve uitwerking kan hebben op het verdere verloop van de genezing. Het gebruik brengt met zich mee dat dan familie wordt ingeschakeld, maar in feite wordt het recht van de patiënt geschonden. De stelregel van het Centraal medisch tuchtcollege, dat het vanzelfsprekend is 25

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's

VU Magazine 1973 - pagina 79

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's