GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1976 - pagina 212

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1976 - pagina 212

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 ^ magazine 34 I

Allende

teren in de op de e.xport gerichte industriële sektoren. Het gaat hierom investeringen in relatief arbeidsintensieve produktieprocessen. die zich, vaak maar niet altijd, uit hoofde van loonkostenfaktoren vestigen in een beperkt aantal landen met lage loonnivo's met het doel de daar geproduceerde waren weer te exporteren naarde westerse landen. Deze verschuiving binnen de kapitaalstromen heeft een duidelijk te onderkennen effekt gehad op het exportpakket van de onderontwikkelde landen. Voordat wij dit punt nader kunnen toelichten zullen wij eerst de algehele positie van de derde wereld in het wereldhandelsverkeer moeten bekijken. Daarbij zal het wederom gaan om de meest recente ontwikkelingen.

Wereldmarkt-positie I n het begin van de 70-er jaren was men nog redelijk optimistisch bij de lancering van de .,Internationale Ontwikkelingsstrategie" voor het Tweede Ontwikkelingsdecennium van de Verenigde Naties (1970-1980). Nu echter zien de onderontwikkelde landen zich voor een geheel andere situatie geplaatst dan 6 jaar geleden. Al in 1971 stortte het internationale monetaire stelsel in. Sinds 1973 wordt de derde wereld gekonfronteerd met een wereldekonomie in krisis. Een hoog inflatiepeil en een stagnerende ekonomiese groei — in één begrip: stagflatie — in de hoogontwikkelde landen zijn de karakteriserende elementen van de huidige w ^ reldkrisis. Behalve de problemen die het hoge inflatiepeil voor de ontwikkelde landen zélf geeft, vooral bij een teruggang van de ekonomie, zijn het toch ook de onderontwikkelde landen die er de prijs voor moeten betalen. Het stagflatiemes snijdt voor hen in dit opzicht aan twee kanten: verminderde vraag naar hun exportprodukten en stijgende prijzen voor hun importen. Deze verminderde vraag deed zich medio 1974 voelen in de dalende prijzen van primaire produkten. Daarvóór, ongeveer vanaf 1972, hadden de prijzen van primaire produkten een sterke stijging te zien gegeven. De snelle ekonomische groei in de ontwikkelde landen van vóór 1973 genereerde een vraagtoename naargrondstoften uit de derde wereld. Kombineren we dit met het feit dat de bodem van

degrondstoffenvoorraden bij de industrie in zicht kwam. dan zijn wij al een eind op weg met de verklaring van de prijsstijging. Er zijn echter nog andere faktoren. Eén daarvan is de monetaire krisis. Grondstoffen werden door onzekerheden over de wisselkoersveranderingen van met name de dollar een gewild investeringsobjekt als indekking tegen toekomstige koersdalingen. Er werd op ruime schaal gespekuleerd in primaire produkten. Een ook niet uit het oog te verliezen element is de daling van het aanbod van sommige primaire produkten als gevolg van klimatologische weerbarstigheden of van politieke krises binnen de onderontwikkelde landen. Kortom, op het terrein van een aantal primaire produkten was zeker sprake van een akuut tekort. Zonder twijfel hebben de primaire produkten exporterende landen geprofiteerd van deze prijs-hausse, al moet dat ook niet overdreven worden. Een deel van de extra opbrengsten is verloren gegaan door koersdalingen van de dollar en het pond. Bovendien geeft voor sommige produkten de prijsstijging vooral een reaktie op de daling van de aangeboden hoeveelheden weer. Zeker ook nieuw voor de zeventiger jaren zijn de sinds eind 1973 flink gestegen olieprijzen. Samenvattend kunnen we stellen dat de monetaire krisis. de konjunktureie inzinking, de stijging van de olieprijzen en de aanhoudende inflatie hebben geleid tot een verandering van de internationale prijsverhoudingen. De prijzen van industrieel voortgebrachte goederen stegen, terwijl die van de meeste primaire produkten sinds medio 1974 weer dalende zijn na het gedeeltelijke herstel \'an de wereldekonomie in 1972 en 1973. Dientengevolge veranderden de betalingsbalansposities van de meeste landen ingrijpend. De ontwikkelde landen sloten per saldo hun handelsbalans voor 1974 ai met een tekort. Het jaar 1975 zag er minder ongunstig voor hen uit, doordat ook de oliedollars terugvloeiden in de vorm van vermeerderde importen van de olielanden uit de ontwikkelde landen zelfs in een omvang, die men voor onmogelijk had gehouden. De enige rem op de importen van de olielanden lijkt nog te liggen in de sfeer van een tekort aan faciliteiten (havens, transport- en opslagruimtes) om een grotere hoeveelheid

importgoederen op te nemen. Ziet de toekomst er voor deze twee groepen landen, voor wat betreft hun positie van de goederen- en dienstenbalans, niet zo slecht uit. wél is dat het geval voor de overige, met olie-exporterende onderontwikkelde landen. Vanaf 1974 loopt hun handelstekort sterk op; samen voorzien zij voor ditj aar een betalingsbalanstekort van mèèr dan 30 miljard dollar. De in het voorafgaande jaar door vele onderontwikkelde landen vergrote valutaresei^es vloeien nu weer even gemakkelijk weg. Dn is in grote lijnen de internationale situatie, waarmee de onderontwikkelde landen zich gekonlronteerd zien. Een situatie, die belangrijk verschilt van die der 60-er jaren. Toen schommelden de prijsstijgingen in de ontwikkelde landen rond de 6 9(- en daalden de olieprijzen nog gestaag.

Export industriële produkten Hoewel de export van primaire produkten voor de derde wereld van elementair belang is. mogen we niet konkluderen dat er van industriële ex port geen sprake is. De derde wereld is niet uitsluitend een agrarische wereld wanneer haar exporten voor 1 3 bestaan uit goederen die geproduceerd worden in industriële ondernemingen, (afgezien van olie.) Wij hebben gezien dal er een verschuivinggaande is binnen de stroom van investeringen naarde onderontwikkelde landen ten gunste van de op export gerichte industriële sektoren. In tegenstelling tot importvervanging, dat een in haast alle onderontwikkelde landen ingezet industrialiseringsproces is. vindt exportgerichte industriële produktie in slechts een zeer beperkt aantal onderontwikkelde landen plaats. Tot deze groep van landen behoren Hong Kong. Zuid-Korea, Malta. Mexico. Singapore. Libanon en Israël. Daarnaast ondergaan ook Brazilië en Taiwan een sterk op de export gerichte industrialisering. Te zamen nemen deze 9 landen meer dan 3 / 4 van de totale industriële exporten van de derde wereld voor hun rekening. Waarom juist deze landen? Het antwoord is eenvoudig: zij bieden de voedingsbodem waarin investeringen gedijen: lage lonen, allerhande premies en aantrekkelijke fiskale faciliteiten, politieke rust en winsttransfermogelijk-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's

VU Magazine 1976 - pagina 212

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's