GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1980 - pagina 127

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1980 - pagina 127

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

)ff\ magazine 37

,,Izébers smadelijk uiteinde" door V. Brózek uit TAFREELEN UIT DE HEILIGE SCHRIFT

muren met gaten voor deuren en ramen, en met een dak, gaat hem in de praktijk te ver. De bouwkunst, evenals de andere kunsten, mogen, moeten zelfs, wanneer de mogelijkheden daartoe aanwezig zijn, aangewend worden om de ,,goede smaak" te waarborgen. ,,Gebrek aan middelen moge veelal genoopt hebben, de kerkgebouwen zoo eenvoudig mogelijk op te trekken, de bouwkunst is toch bij alle kerken te hulp geroepen, en ook bijdenjongsten kerkbouw na de Doleantie is de bouwkunst waar er geld beschikbaar was, allerminst versmaad. De schilder- en beeldhouwkunst mogen echter voor niets anders gebruikt worden dan voor het aanbrengen van wat versieringen en wat kleur. Kuyper geeft in zijn boek Onze Eeredienst een aantal richtlijnen aan waarop architekten en kerkvoogden bedacht moeten zijn bij de bouw van een gereformeerde vergaderplaats. Praktische zaken zoals goede in- en uitgangen en behoorlijke luchtverversing zijn belangrijk. Het licht mag niet te fel zijn. Toepassing van gekleurd glas en het vermijden van te witte muren worden daarom aanbevolen. Een architekt die onvoldoende oog heeft voor brandgevaar maakt zichzelf schuldig aan zonde tegen het zesde gebod. Om het gemeenschapsgevoel te bevorderen moeten de gelovigen elkaar kunnen zien. Een amphitheatervormig

gebouw voldoet het best aan deze eis. In de allereerste plaats komen goede akoustiek en zicht op de voorganger. Een kerk zou daarom niet groter mogen zijn dan twintig bij twintig meter. Gaanderijen zijn dus een absolute noodzaak. Kuyper is van mening dat er door architekten een alternatief moet worden gevonden voor de kansel: , , . . .deze afgesloten, hoge, holle, sombere bloemkelk, waar halverwege een mensch uitkomt, is niet in overeenstemming met de grondgedachte van het Gereformeerde leven, dat er een ,,vergadering der geloovigen" wordt gehouden, dat de opzieners voorzitten, en dat één van deze het woord tot de Gemeente spreekt." Hij betreurt het feit dat vele architekten onvoldoende aandacht schenken aan de sakramenten - doop en avondmaal - bij het ontwerpen van een kerkinterieur. Deze moeten vanwege hun liturgisch belang beter tot hun recht komen. Een specifiek probleem levert in dit verband de viering van het avondmaal op. De vaak urenlang durende avondmaalsdiensten, althans in de grote stadskerken, zijn soms ware uitputtingsslagen. Hiervoor moet een architektonisch meer bevredigende oplossing worden gevonden.

De vingerwijzing naar boven Kuyper geeft ook enkele adviezen omtrent het uitwendige van het kerkgebouw. Liefst ziet hij een kerk vrij in de ruimte staan, en niet ingepakt tussen andere gebouwen. (Dit laatste is wel het geval bij de meeste Amsterdamse doleantiekerken). De ingangen van het kerkgebouw mogen naar zijn mening geen poortjes zijn, maar werkelijke openingen die de gelovigen opnemen. Elke kerk roept om een toren: ,,De vingerwijzing naar boven. De gestadige herinnering aan ons burgerschap, dat in de hemelen is." De gezonde, onbedorven kunstvormen van de klassieken bouwkunst - de renaissance-stijl dus - zijn te prefereren boven de gotische bouworde. De gotiek heeft naar de smaak van Kuyper in zijn latere jaren te veel roomse konnotaties. , , . . .als .. .de kunst aan de Protestant sche kerk een stijl wil opdringen, die aan Roomsche motieven is ontleend, dan behoort de Protestantsche kerk hiertegen te protesteren. En is het dan dat de architect zich terugtrekt, dan behoort de kerk zich liever met een eenvoudigen timmerman te behelpen, dan dat de kunst haar dwingen en

noodzaken zou, te handelen in strijd met haar overtuiging."

Mode Over de mode tijdens de eredienst heeft Kuyper ook zijn ideeën. Deftigheid en waardigheid zijn voor hem de belangrijkste kriteria. Het wel of niet dragen van een toga door de ambtsdrager laat hij in het midden. Het rokkostuum vindt hij echter belachelijk: ,,Dit ... gewaad toch is wansmakig. Die weggesneden panden, die als zwaluwstaarten uithangen, doen niets. Ze drukken niets uit. Ze bedekken niets. Ze zijn zinloos. En met het witte hemd dat zich breed uit het uitgesneden vest uitwringt, is deze kleding zelfs opzichtig, te midden van anderen die gewoon gekleed zijn." De vrouw mag, meent hij, geen ,,kapstok" zijn. Al wat opzichtig, bont en overdadig is moet gemeden worden. ,,En al mag nu getuigd, dat metterdaad in de Gereformeerde kerken op dit punt nog zekere soberheid en ingetogenheid heerscht, toch is het niet te miskennen, dat het bosch en pluimen en veeren en linten, dat men boven het hoofd van het vrouwelijk gehoor soms zwieren ziet, reeds minder strookt met het heilige karakter der vergadering... De mode prikkelt de vrouw, roept wedijver in het leven, en verleidt tot ijdelheid en pronkzucht." Kuyper pleit herhaaldelijk voor het handhaven van de ,,goede smaak" in de kerk. Hij ergert zich aan ,,Jan Maat", die zijn tabak uitspuugt in de zijgangen van de kerk. Ook voor kleine dingen in het kerkgebouw maakt hij onderscheid tussen wat schoon is, en wat onooglijk. ,,Als ge h.v. ziet, hoe de kerk van Amsterdam in eènige van haar vergaderplaatsen kachels geplaatst heeft, en men daarbij in zwiepende lijn de soms tien meter lange kachelpijp dwars door het gebouw en over de galerijen geleid heeft, dan ziet men hoe op hooger erfde regel verzaakt is, dien zelfs een winkelier van de Kalverstraat voor zijn klanten in acht neemt, om namelijk dit onooglijke aan het oog te onttrekken en het te leiden onder de grond. Dit is nu een kleinigheid. Maar toch een kleinigheid die stoort. Die de eenheid voor het gezicht breekt. En die toont, dat hier alleen de vraag van praktisch nut den doorslag gaf. De lange pijp warmde nog. En ook zoo kosste het minder.'' Er moet, besluit Kuyper, maar wat meer geld worden uitgegeven om dit soort wansmaak te voorkomen. •

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1980

VU-Magazine | 514 Pagina's

VU Magazine 1980 - pagina 127

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1980

VU-Magazine | 514 Pagina's