GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1981 - pagina 171

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1981 - pagina 171

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

niet. Reeds tien dagen na het begin van het oproer worden de eerste arrestanten berechten allen worden ongeacht hetgeen zich precies heeft voorgedaan — conform de eis — gestraft met zes maanden hechtenis. De rechterlijke macht heeft zo ook weer bijgedragen aan het handhaven van de maatschappelijke orde. Er waren zes doden gevallen en tientallen gewonden. Welke veronderstellingen leefden bij de autoriteiten om het tot een confrontatie te laten komen? In 1835 bij het Soeploodsoproer was de stadsoverheid verrast: zo was bij voorbeeld de burgemeester niet in de stad; de paniekreactie om troepen in te zetten lijkt te drastisch, maar zette de zaken wel op scherp. In de persoon van De Vletter trachtte men in 1868 te Rotterdam een soort auctor intellectualis te vatten, kennelijk omdat men het als meer dan een volksoploop beschouwde. Naast De Vletter, werden er toen nog negentien anderen veroordeeld, maar de tien jaar tuchthuisstraf die de eerste kreeg, stak er toch bovenuit. Tijdens het Palingoproer te Amsterdam trachtte men ook verband te leggen met activiteiten van Domela Nieuwenhuis en de woelingen. De Amsterdamse burgemeester Van Tienhoven drong bij de minister van justitie dan ook aan op vervolging van Domela. De socialisten waren in opkomst, de 'arbeiderskwestie' het grote sociale probleem, het spook van het communisme had misschien voor sommigen in de Commune te Parijs in 1871 gestalte gekregen. De reactie in 1934 op een crisisoproer in de Jordaan kan ook door overwegingen van een verstoorde of bedreigde sociale orde zijn ingegeven. De Russische Revolutie en de mislukte poging van Troelstra in eigen land waren de meest recente voorbeelden. In al deze gevallen is sprake van een conserverend beleid en via opsporing, aanhouding en berechting moest de rechterlijke macht daarbij behulpzaam zijn. Nog twee punten in de meer recente geschiedenis, waarin vanuit maatschappelijke ontwikkelingen duidelijk om een beleid gevraagd werd, in de zin van strafrechterlijk beleid, wil ik hier ter sprake brengen. De eerste betreft de houding die een regering, en als afgeleide de rechterlijke macht, moest innemen ten opzichte van de landverraders tijdens de Tweede Wereldoorlog. De verklaring van koningin Wilhelmina in Londen in 1941 dat er voor het handvol landverraders geen plaats meer in een bevrijd Nederland zou zijn, heeft voor de nodige strafvervol-

vu-Magazine 10 (1981 )4 (april)

gingsproblemen gezorgd in de periode vanaf 1945 tot 1948, toen haar opvolgster, koningin Juliana, verklaarde dat we er ons rekenschap van moesten geven dat deze mensen, de landverraders dus, te eniger tijd weer in onze gemeenschap opgenomen moesten worden. De moeilijkheden kwamen vooral voort uit het feit dat het 'handvol landverraders' tussen de 120 en 150 duizend bedroeg. Qua omvang was een opsporingsorganisatie nog nooit voor een grotere taak gesteld. Bovendien was het de vraag in hoeverre een politiecorps, dat in hoge mate geïnfiltreerd was met landverraders, wel geëigend was om de opsporing en inhechtenisneming ter hand te nemen. Ik wil hier niet verder op de ingewikkelde materie ingaan, die in Belin-

Palingoproer 1886: honderden steengooiers tantes studie 'In plaats van Bijltjesdag' voldoende geanalyseerd is. Een opmerking die wellicht de aandacht verdient en ook van toepassing is op het strafvervolgingsbeleid in andere tijdperken van onze geschiedenis, betreft het denken over het vervolgen van NSB'ers als een groep, als een collectiviteit. Er zou tijdens de oorlog in termen van een collectieve vijandschap zijn gedacht, die de individuele beoordeling, die uiteindelijk het uitgangspunt van elke strafrechtspleging is, in de weg zou hebben gezeten. Van zo'n collectieve vijandschap kan wellicht toch, wanneer we zeven eeuwen strafvervolging overzien, steeds gesproken worden. In de vroegste fase kan ze gesignaleerd worden ten opzichte van vreemdelingen in een stedelijke gemeenschap, tegen landlopers in een tijd waarin de economische ontwikkelingen een hoop mensen op de been bracht, tegen homoseksuelen die als besmettelijke ziekten werden beschouwd, maar waar men in de achttiende eeuw nog geen medisch antwoord op kon verzinnen — men behandelde dit deviante gedrag als overtreding van goddelijke wetten — en ten slotte na de Franse Revolutie, die collectieve afkeer van personen die gezien werden als subversief. In die zin is het uitgangspunt van het strafvervolgingsbeleid ten aanzien van NSB'ers te vergelijken met situaties in het verleden.

Als tweede punt in de meer recente geschiedenis, dat ik kort wil memoreren, naar aanleiding van strafvervolgingsbeleid, is het probleem van openbare orde en de reactie van de overheid daarop in de bewogen provotijd, dat wil zeggen Amsterdam omstreeks 1966. Ook hier kan een spanningsveld gesignaleerd worden tussen vrijlieid van demonstratie en het verstoren van de openbare orde, tussen collectief gedrag en de individuele verantwoordelijkheid en justitiële en politiële reactie. In hoeverre zijn vrijheidsberovende ordemaatregelen — op deze wijze wordt hier de term politiële reactie gebruikt — niet strijdig met beginselen van een rechtsstaat die justitieel verdedigd moet worden? In de provotijd werd er gediscussieerd over bij voorbeeld de methode-Koppejan: groepen demonstranten werden in vrachtauto's geladen, naar de rand van de stad gebracht en daar afgezet. Die methode is nogal bekritiseerd, evenals de conclusies van de in verband met de provo-rellen ingestelde CommissieMulder, die dit politiële optreden een ruimere plaats in het vervolgingsbeleid wilde geven. Maar met de Commissie-Mulder zijn we al in 1970 aangekomen en ik denk dat een historicus, die zich bovendien in eerste instantie met de achttiende eeuw bezighoudt er het zwijgen toe moet doen. Een enkele conclusie moge hier nog getrokken worden. Strafvervolgingsbeleid is in deze beschouwingen vooral opgevat als een wijze van handelen, een min of meer gevestigd gedragspatroon en minder in de betekenis van een plan dat van te voren is uitgestippeld. Wellicht is het zo dat deze laatste betekenis nooit zo naar voren zal komen in de strafvervolging. Daar is het recht en dus ook het strafrecht teveel een maatschappelijke ontwikkelingen volgend verschijnsel voor. Het recht loopt niet voorop. Naarmate samenlevingsvormen ingewikkelder werden is het recht, in de zin van zaken waar juristen mee bezig zijn, een steeds afzonderlijker leven gaan leiden: in de praktijk en aan de universiteiten. Het doorbreken van die grenzen en het opnemen van juridische overwegingen in een breder kader van sociaalwetenschappelijke aard gebeurt zo hier en daar heden ten dage wel. Ik hoop dat een sociale geschiedbeoefening, waarbij een groot aantal verschijnselen in het verleden in verband met elkaar gebracht worden, ook een bijdrage kan leveren tot dit doorbreken van al te enge denkpatronen. •

157

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's

VU Magazine 1981 - pagina 171

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's