GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1988 - pagina 461

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1988 - pagina 461

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

altijd nóg verfijnder en nog hoogwaardiger. In dit proefschrift vergelijkt Roobeek het technologiebeleid in zeven industrielanden, met name de rol van de overheid in de technologiewedloop. Haar conclusie: de overheid zou zich er minder om moeten bekommeren of ze wel gehjke tred houdt met andere industrielanden; veel belangrijker is het om een stevig maatschappelijk draagvlak te creëren voor de invoering van nieuwe technologieën.

T

echnologiebeleid vormt in veel industrielanden de kern van het anti-crisisbeleid, stelt Roobeek. Het zijn met name drie soorten technologieën waarvan algemeen verwacht wordt dat zij de economie weer op gang zullen helpen: de micro-elektronica, de biotechnologie en de nieuwe materialen. Vanaf het einde van de jaren zeventig hebben de overheden in de landen die Roobeek onderzocht alles wat er op het gebied van deze 'sleuteltechnologieën' gebeurt bijna rücksichtslos gestimuleerd. Bovendien richtte iedereen zich aanvankelijk op precies dezelfde toepassingen. "Het was een soort gezamenlijke duik in het diepe," zegt Roobeek tijdens een gesprek over haar proefschrift. Dit stimuleringsbeleid was niet van elke rede ontbloot: de sleuteltechnologieën bieden inderdaad oplossingen voor de crisisverschijnselen die zich in de jaren zestig en zeventig voordeden. Deze crisis was, legt Roobeek in haar proefschrift uit, allereerst een crisis van de maatschappelijke ordening die de na-oorlogse samenleving had beheerst. Het belangrijkste kenmerk van deze ordening was de koppeling tussen een sterke groei van de produktiviteit en een even sterke groei van de koopkracht. Massaproduktie en massaconsumptie gingen samen op. De belangen van werkgevers, werknemers en overheid liepen parallel. Aan het eind van de jaren zestig begon deze samenhang slijtage te vertonen. De lonen bleven stijgen, terwijl de produktiviteit niet verder toenam. De markt voor nieuwe produkten raakte verzadigd en nieuwe markten konden niet meer gevonden worden. De massaproduktie begon haar tol te eisen in de vorm van een hoog ziekteverzuim en milieu- en veiligheidsvoorschriften die de

VU-MAGAZINE—DECEMBER 1988

industrie geld kostten. De consensus over de inrichting van de maatschappij brokkelde af. De overheid reageerde aanvankelijk met niet meer dan ad-hoc maatregelen op de crisis. Op papier was het beleid gericht op een herstructurering van de industrie, in de praktijk werden vooral noodlijdende bedrijven gesteund om een nog grotere werkloosheid te voorkomen. De omslag kwam aan het eind van de jaren zeventig. De overheid liet de rol van 'sociale dienst voor bedrijven in nood' voor wat die was en begon zich te concentreren op steun aan 'nationale kampioenen' op het gebied van de sleuteltechnologieën.

M

icro-elektronica, biotechnologie en nieuwe materialen bieden oplossingen voor verschillende aspecten van de crisis. De micro-elektronica biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid grootschalige produktiemethoden te vervangen door flexibele systemen die een gevarieerder aanbod produceren. Biotechnologie en nieuwe materialen maken produktiemethoden mogelijk die minder schadelijk zijn voor het milieu en minder energie verbruiken. Het is dus niet onbegrijpelijk dat de overheid de ontwikkeling van deze sleuteltechnologieën wilde stimuleren. Evenmin onbegrijpelijk is dat de overheid zich daarbij vooral verliet op de ondernemingen, vindt Roobeek. "Van allerlei maatschappelijke groeperingen was aan het eind van de jaren zeventig niets anders te verwachten dan dat zij zouden vasthouden aan verworven rechten. Een overheid die inziet dat de economie zo snel mogelijk op gang gebracht moet worden, zoekt haar heil bijna automatisch bij de markt. Dat is gewoon de snelste weg." 'Marktgerichtheid' is dan ook één van de kernwoorden in het technologiebeleid van de meeste industrielanden. Dat de mechanismen van de markt de nodige irrationaliteiten met zich meebrengen, neemt men voor lief. Een voorbeeld. Kennis over innovaties is snel bij de concurrentie bekend. De markt voor nieuwe produkten is vaak niet groot en dus is het zaak deze produkten zo snel mogelijk op de markt te brengen. Wie als eerste met een nieuw produkt komt, kan er nog winst mee

boeken. Voor nummer twee blijven slechts wat kruimels over. De werking van de markt brengt dus een hoge innovatiedruk met zich mee, maar kan ook tot het omgekeerde leiden: het risico om nieuwe produkten te ontwikkelen wordt zo groot dat niemand het er meer op waagt. Onderinnovatie is het gevolg. De kern van Roobeeks kritiek op het technologiebeleid van de meeste industrielanden ligt echter elders. Die richt zich namelijk op de eenzijdigheid van het huidige beleid. De crisis van het massaproduktiemodel vraagt een heel nieuwe maatschappelijke ordening. Technologische innovatie alleen is niet voldoende, er moet een maatschappelijk draagvlak geschapen worden voor deze nieuwe ordening. Ook sociale innovatie is nodig.

DT. Annemieke J.M. Roobeek: 'Ze leren het ook nooit!' Foto Bram de Hollander

Dit inzicht heeft tot nu toe geen gestalte gekregen in het technologiebeleid. Daarover heerste tot voor kort een volstrekte eensgezindheid tussen alle betrokkenen. Technologische innovatie werd gezien als een conditio sine qua non voor economische groei, als een vanzelfsprekendheid waarover eigenlijk geen politieke discussie mogelijk was. De merkwaardige paradox deed zich voor dat de discussie over een onderwerp dat een centrale plaats op de poUtieke agenda inneemt volledig gedepoHtiseerd is. ociale innovatie is een veel , moeilijker probleem dan technologische innovatie," zegt Roobeek. "Daarover is geen discussie mogelijk zonder dat er po-

'Sociale innovatie is een veel moeilijker probleem dan technologische innovatie.' Htieke vragen aan de orde komen. Het is dan ook veel moeilijker om daarover een consensus te bereiken." Toch komt er langzamerhand een discussie op gang. Allerlei groepen in de samenleving beginnen vraagtekens te plaatsen bij bepaalde technologieën en gaan zich bezig houden met bijvoorbeeld de gevolgen van de biotechnologie voor de Derde Wereld of voor de voedselvoorziening. 7

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1988 - pagina 461

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

VU-Magazine | 496 Pagina's