GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1988 - pagina 104

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1988 - pagina 104

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarschijnlijk weer hetzelfde verhaal: geen ouders, geen familie. Foto Heide Haberbusch.

hard aan de gaasjes in de wond. Maar volgende week loop ik weer in Afghanistan". Buiten de kamer zegt de dokter dat hij het niet zal halen, de heup is volledig verbrijzeld. "Soms komen er gewonden binnen waarvan je weet dat het zinloos is om te opereren", zegt de chirurg. "Toch begin je er weer aan. Het werk is niet meer dan een aaneenschakeling van amputeren en lakens over gezichten trekken. Ondanks het harde werk houd je toch oog voor de verstoring van deze kinderlevens; verminkt zijn ze, doof, of nog maar voor de helft mens. Soms lijkt het maar beter om zo'n kind uit z'n lijden te verlossen. Mijn verlof komt over een week af, gelukkig." Buiten wacht het joch met de krukken me op. Samen met een vriend, in een rolstoel, wil hij op de foto. Voor een foto moet je lachen. Maar dat hun gezichten desondanks pijn en angst uitstralen, hebben ze zelf niet in de gaten.

M

et de akelige ziekenhuisgeur nog in de neus lopen we over een kronkelige weg richting Kababian-kamp. Voor ons uit huppelt en springt een jongen over de weg. In de ene hand heeft hij een jerry-can, in de andere een stok waarmee hij af en toe in het langs de weg opgehoopte afval prikt. Net als wij is hij op weg naar de distributieplaats, waar meel en kerosine verkrijgbaar zijn. Tussen de mannen neemt hij plaats en wacht op zijn beurt. Tegen een duimafdruk in het 14

dikke administratieboek, neemt hij zijn maandvoorraad meel en kerosine in ontvangst. Het is opmerkelijk dat de jongen alléén naar het distributiecentrum komt; het is eigenlijk de taak van het familiehoofd. De jongen is echter doofstom en woont alleen in een klein onderkomen in het kamp. Zijn ouders zijn gedood toen zijn geboortedorp, ten zuiden van Kabul, werd gebombardeerd. Zijn familie heeft hem verstoten vanwege zijn 'ziekte'. Hij slaat de meelzak over de schouder en loopt met de lege jerry-can naar de grote, met kerosine gevulde tanks. In de zware, 'high'-makende lucht, die rond de tanks hangt, proberen we, door middel van gebarentaal, met hem in contact te treden. Maar we realiseren ons dat, waar onderwijs aan 'horende' kinderen al iets bijzonders is, hij deze gebarentaal zeker nooit geleerd zal hebben. De glimlach om zijn mond zegt echter genoeg. Hij wijst ons de weg naar het kamp. Mannen proberen hem weg te jagen. Ze begrijpen niet waarom wij interesse zouden hebben voor zo'n 'achterlijk' kind. We besluiten hem Shariff te noemen, want niemand kent zijn naam; ShariflF betekent lief, rustig en voorkomend. Bij uitzondering beschikt het Kababian-kamp wel over een school. Shariff wijst ons het stenen gebouw. Als we de klas binnengaan, staan alle kinderen netjes op en groeten ons. De klas is een kale ruimte met een rieten mat op de vloer. Het is er

koud. De vochtvlekken op de muren lijken te dansen in het weinige hcht dat binnenkomt door een spaarzame opening in de muur. De ogen, nog niet aan deze plotselinge duisternis gewend, herkennen eerst alleen het schoolbord en de streng ogende meester ervoor. Blij met de onderbreking doen de leerlingen extra hun best bij het hardop lezen van de les. In de klas ernaast hebben de leerhngen, ondanks boze woorden van de meester, de lessen spontaan gestaakt en staan nu in de deuropening te kijken. Een half uur later is de les afgelopen. De school gaat uit. Trots blijft Shariff in de klas achter; voor hem is het de eerste keer dat hij de school van binnen ziet. In kampen met scholen lijkt het net alsof de kinderen meer lachen. Met de tassen in de hand, en vechtend over de modderige grond, gedragen ze zich precies hetzelfde als de schoolgaande jeugd elders in de wereld.

A

an de hand van Shariff gaan we naar zijn huis, gelegen naast een afschuwelijk stinkende afvalhoop. Een vies, slechtgekleed joch vult een plastic zak met alles wat nog eetbaar is. Onverstoorbaar is hij bezig en laat zich niet van de wijs brengen door het gejoel van de andere kinderen. Als Shariff een camera aanpakt en om de nek hangt, wordt het stil. Trots als een pauw loopt hij rond, afgunst valt in de ogen van de anderen te lezen. Een kinderhand is gauw gevuld. In zijn hut neemt hij het pakje thee aan, dat we hem aanbieden. Nog geen vijf minuten later verwarmen de mokken onze ijskoude handen. Bij het afscheid drukken de omarmingen zijn dank uit. Zwaaiend staart hij ons na en keert dan weer terug in de absolute stilte van zijn bestaan. In de bergen van Afghanistan is de natuur verbluffend mooi. Een groen dal strekt zich uit in de diepte, waar in de zomer overal gele rozen te zien zijn. Boven ons strekt een stralend, blauwe lucht zich uit tot ver over de bergen aan de andere kant van het dal. Het enige dat in dit landschap detoneert zijn de kapotte, gebombardeerde huizen en de verkoolde stukken land; herinneringen aan een oorlog die nog niet voorbij is. VU-MAGAZINE—MAART 1988

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1988 - pagina 104

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

VU-Magazine | 496 Pagina's