VU Magazine 1990 - pagina 26
gemaakt, in de Nederlandse musea stelselmatig als onhollands naar de kelder werden verwezen, Het was intellectualistische kunst, waar de gezonde eenvoud geheel aan ontbrak. De echte Hollandse kunst, de realistische, werd beschouwd als een weerspiegeling van het nationaal karakter. Dat karakter werd, met behulp van cliché's als de sombere luchten en de strijd tegen het water, verklaard uit landschap en klimaat. De oorsprong van het latere beeld van de zeventiende-eeuwse kunst ligt volgens De Jongh bij negentiende-eeuwse geschiedschrijvers, zoals Busken Huet. Volgens Huet was de zeventiendeeeuwse schilderkunst van nationaal belang. Het allegorische, symbolische en academische vond hij echter interieur. De echte Hollandse schilder, de realist, was een vakman, geen intellectueel. En hij was vrij van buitenlandse invloeden. Dat laatste gold ook voor de architectuur: Van Campens classicistische stadhuis van Amsterdam zou mooi hebben gestaan aan de oever van de Arne ot de Tiber, maar niet in een stad aan het IJ. Latere historici, zoals Huizinga, en kunsthistorici, zoals Schmidt-Degener (van 1922 tot 1941 directeur van 'het Rijksmuseum), sloten zich bij deze opvattingen aan. In 1936 noemde de directeur van het Mauritshuis, Wilhelm Martin, de mythologische en allegorische schilderkunst "wel een der pijnlijkste kanten onzer kunsthistorie". Zo kregen schilders als Lairesse en Van der Wertt er regelmatig van langs en werden Hals, Ruysdael en Potter unaniem geprezen.
H
Prof.dr. Ilja Veldman: 'Ik denk dat Nederlanders van kunst iets willen meenemen.' Prof. Eddy de Jongh: de vraag naar het typisch Nederlandse kan beter achterwege blijven. Foto's Bram de Hollander
uizinga was, volgens De Jongh, ondanks zijn internationale oriëntatie, soms overgevoelig als het ging om buitenlandse invloed. Het Frans classicisme beschouwde hij zelfs als een ziekte die de levenskracht uit onze cultuur wegzoog, "die op meer dan één punt aan onze beschaving den echt nationalen stempel zou ontnemen". De Jongh vraagt zich af, of dit soort uitlatingen van historici als Huet en Huizinga en andere brave en onverdachte Nederlanders, in principe wel zo erg verschilt van de ideeën die tijdens de oorlog zouden worden uitgedragen door het orgaan van de Kultuurkamer, De Schouw. Carel van Mander, de zeventiende-eeuwse auteur van Het Schilderboek vjeró hierin bijvoorbeeld aangevallen, omdat hij slaafse onderwerping aan kunstenaars van een ander bloed en een andere bodem zou hebben aangemoedigd: een bedreiging van onze cultuur. Rembrandt werd daarentegen geprezen als een kind van het Nederlandse nationale karakter. Hij zou het twijfelachtige romanisme van zijn leermeester Pieter Lastman van zich af hebben geworpen, en was zo verbonden aan zijn geboortegrond, dat hij de reis naar Italië, die iedere kunstenaar van die tijd maakte, oversloeg. Het zal De Jonghs toehoorders hierna weinig 24
VU-MAGAZINE—JANUARI 1990
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1990
VU-Magazine | 484 Pagina's