GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 172

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 172

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

leidend verschijnsel. In dit perspectief een legitiem biologisch perspectief - is het probleem van de lepralijder niet dat hij geen pijn voelt, maar dat een deel van zijn zenuwstelsel het laat afweten. Vanuit dit perspectief is pijn theoretisch overbodig, en bovendien nog onzichtbaar. We kunnen allerlei reacties van het lichaam meten - zenuwactiviteit, hartslag, bloedvaten die zich verwijden of vernauwen, hormoonspiegels die veranderen, en zo nog heel wat maar de pijn zelf, het gevoel dat bij ons met al die veranderingen gepaard gaat, k u n n e n we niet zien. We k u n n e n alleen maar vragen of iemand pijn heeft. En zijn antwoord daarop geloven. HOOFDKANTOOR

Onderzoekers hebben lang gezocht naar de plek in het zenuwstelsel waar pijn wordt waargenomen. Dat onderzoek heeft tot niets geleid. Preciezer: dat onderzoek heeft geleid tot het inzicht dat zo'n plek er niet is. In zekere zin zitten we vaal< nog vast in de cartesiaanse gedachte dat er signalen uit het lichaam naar een soort hoofdkantoor in de hersenen gaan, waar de geest zetelt. Die geest interpreteert de inkomende signalen en denkt erover na, om vervolgens via andere zenuwbanen opdrachten te versturen die her en der tot aangemeten actie leiden. Maar zo'n hoofdkantoor is er niet. Inkomende en uitgaande zenuwbanen zijn in één groot netwerk met elkaar verknoopt. De gangbare opvatting is meer en meer dat pijn te maken heeft met de toestand waarin het zenuwstelsel als geheel verkeert. Dat is natuurlijk nauwelijks een antwoord; het is meer een manier om te zeggen dat we het niet weten. Maar het geeft wel aanleiding tot een in dit verband belangrijke gedachte: als het optreden van pijn wordt bepaald door het zenuwstelsel als geheel, dan zijn verschillen tussen menselijke zenuwstelsels en die van andere dieren relevant voor de vraag of die andere dieren pijn ervaren zoals wij dat doen. En er zijn vrij grote verschillen, zowel in bouw als in relatieve omvang. Volgens Masson treden emoties op in een deel van de hersenen dat we met de meeste andere hogere dieren gemeen hebben. Maar dat is misleidend. Activiteit in die 'primitieve' hersendelen leidt tot de fysiologische en gedragsmatige reacties die onze emoties

begeleiden, maar waar onze emoties zelf precies optreden - als er al een plek is waar dat gebeurt - weten we niet. Strikt fysiologisch gesproken zijn emoties overbodig. Het zijn begeleidende verschijnselen, en op dit moment sluit niets uit dat er hele grote hersenen nodig zijn om ze te kunnen voelen. Kortom, biologisch gezien is het goed mogelijk dat dieren geen pijn hebben in situaties waarin wij dat wel zouden hebben, ondanks h e t feit dat ze zich hetzelfde gedragen. We weten dat er een overeenkomst in gedrag is, maar we w e t e n niet of die relevant is. We weten dat er hersenverschillen zijn maar we weten niet of die relevant zijn. We weten dus niet of de analogieredenering van vergelijkbaar gedrag naar vergelijkbare emoties hout snijdt. Dat geldt voor pijn, maar het geldt, om dezelfde redenen, voor alle andere gevoelens. Theoretisch is het denkbaar dat andere dieren niet voelen wat wij voelen. En het is wetenschappelijk gezien niet juist om op die vraag vooruit te lopen. Maar dit betekent niet dat het in elk opzicht verkeerd is om die vraag voorlopig te beantwoorden. Als kans op leed een reden is omzichtig met een levend wezen om te gaan, dan gebiedt de voorzichtigheid dat je ook bij andere dieren uitgaat van die kans. Niets van wat wij weten sluit zulk leed namelijk uit. SNEREN

In zekere zin gaat het in de discussie waarin Masson zich mengt, om de strijd tussen twee vanzelfsprekendheden: het vanzelfsprekende bestaan en belang van emoties bij (misschien wel alle) levende wezens, en de vanzelfsprekende onbruikbaarheid van beschrijvingen en verklaringen van (dier-) gedrag in termen van emoties. Masson kiest zonder reserve voor dat eerste standpunt en laat aan de hand van een zee aan voorbeelden zien hoe onwijs het is om te blijven twijfelen aan de emotionele aard van onze medeschepselen. Dat is een mooi standpunt, en er is veel voor te zeggen, maar het is ook een simplistisch standpunt, van waaruit het erg gemakkelijk spotten is met die domme biologen die nog maar steeds 'ho, ho' blijven roepen als het erom gaat dieren gevoelens toe te schrijven.

WETENSCHAP,

CULTUUR

&)

46

SAMENLEVING - APRIL

Er zijn vast biologen (en anderen) die met dogmatische nadruk stellen dat dieren géén gevoelens hebben. Punt uit. Met dat standpunt hoeven we weinig geduld te hebben. Het is op niets gebaseerd, het is dus onwetenschappelijk, en nog dom ook. Wie wil sneren dat het de lieden in kwestie mooi uitkomt zo te denken, omdat ze dan de proefdieren over wier ruggen ze h u n boterham verdienen, kunnen aandoen wat ze willen, sneert op goede gronden. Het probleem is dat we al snerend Masson is daar goed in, trouwens - uit het oog verliezen dat emoties voor een serieuze bioloog, die wetenschappelijk verantwoord probeert te w e r k e n en denken, echt een probleem vormen. Wie even niet als vanzelfsprekend aanneemt dat emoties de rol spelen die hen wordt toegedicht, ziet soms dingen die Masson en de zijnen liever niet zouden zien: dingen die ons aan het twijfelen zouden kunnen brengen, zoals bijvoorbeeld de pijn die volgt op het gedrag dat die pijn geacht werd verklaren. En als die twijfel eenmaal rijst is hij niet zo maar meer weg te krijgen. In de wetenschap is alles tijdelijk - 't is net het echte leven - zowel de twijfel ("dat zoeken we nog even uit") als de zekerheid ("zo keken we daar vroeger lees: gisteren - tegenaan"). Er komen heus nog wel weer nieuwe visies op de relaties tussen emoties, hersenen en gedrag. En misschien zijn daar wel visies bij die het schijnbaar onoverbrugbare toch nog weten te overbruggen. Maar op dit moment zijn we zover nog niet, en dat laat ons weinig keus: wie eist dat we dieren behandelen als wezens met net zulke emoties als wijzelf hebben, kiest er wijselijk voor bij twijfel voorzichtig te zijn. Dat zou de wereld voor dieren er een stuk leefbaarder op kunnen maken. Maar wie eist dat de wetenschap er a priori van uitgaat dat dieren emoties hebben en dat fysiologische theorieën het primaat van die emoties dienen te erkennen, brengt de wetenschap om zeep. Of de wereld daar leefbaarder van wordt, is nog maar de vraag.

Naar aanleiding van: Jeffrey Moussaieff Masson en Susan McCarthy: When Elephants Weep - the emotional lives of animals. Delacorte Press (U.S.A.), 1995.

1996

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 172

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's