Contra-memorie in zake het Amsterdamsch conflict - pagina 14
:
12 die
§
hem
!iE
-i.
1810
in
noemt
tot
„eeue
BETEEKENIS VAN HET KON. BESL, VAN 1820.
haren mandataris verkozen
heeft"'
beslissing van
i);
terwijl hij dit
^de souvereine Gemeente''' ~) en verklaart, dat de Kerkeraad „alleen aan de Gemeente verantwoordelijk is" ^). Waarom dit pu.nt van zulk een gewicht is, springt in het oog. Naar de voorstelling toch van de Memorie des Classicalen Bestuurs zon de Kerkeraad in 1810, als „vertoonende de geheele Gemeente, d. i. in zijn qualiteit van Bestuurscollege, het Beheer alhier geregeld hebben en metterdaad was dit aanvankelijk ook de toeleg; maar dit stelsel zag men zich genoodzaakt op te geven, en toen het tot afdoening van zaken kwam, wierd het een „contract" met de Gemeente, een „mandaat" van de Gemeente, een aparte qualiteit door „de souvereine Gemeente^' aan den Kerkeraad verleend. later
;
;
De
§ 4.
heteekenis
van
het
Kon,
Besl.
van 1820,
Kon. Besluit van 1820 wijziging gekomen in den toestand, De toenmalige Koning, die in 1816 de ontstond? Synodale organisatie invoerde, betwistte aan de Synode alle recht, om zich in Beheerszaken te mengen, en achtte als Souverein ten deze te kunnen en te mogen optreden. Hij richtte daartoe het Algemeen CoUegie van Toezicht in, en stelde aan alle Kerken den eisch, zich daaronder te voegen. Kerken, die hier bezwaar tegen hadden, konden wel dispensatie krijgen, maar alleen krachtens Koninklijke beschikking. Ook de Kerk van Amsterdam vroeg en verkreeg die gunstige beschikking van den Souvereinen Vorst, en bij Kon. Besluit van 8 Juli 1820 {Stbl. W. 67) wierd ook aan Amsterdam de gevraagde dispensatie toegewezen. Hoe is deze dispensatie op te vatten ? Zóó dat ook na de dagteekening van dit Kon. Besluit, evenals daarvoor, de Kerkeraad en de Kerkelijke Commissie vrijelijk krai hlens liet Gemeente-votum van 1810 in het Beheer van het Kerkelijk goed bleven fungeeren ? Zoo schijnt het Classicaal Bestuur te oordeelen, maar in 1869 oordeelden alle leden van den toenmaligen Kerkeraad, die in de vergadering van 15 Februari 1869 waren opgekomen, in tegenovergestelden zin. Op praeadvies toch van de straks (blz. 11) genoemde Commissie, nam de Kerkeraad destijds met algemeene stemmen de conclusie aan dat het Kerkelijk goed hier met i April 1869 heerloos zou komen te liggen ^). In dit rapport wordt gezegd „Voert men hiertegen, met opzicht tot de Amsterdamsche Gemeente, aan dat deze in een exceptioneelen toestand verkeert, men bedenke, dat deze het gevolg is van de dispensatie, die, volgens Art. 73 van het Frov. Regl., bij Kon. Besluit van 8 Juli 1820, verleend Avierd, en dat met opheffing van dit reglement ook de grond wegvalt, waarop de tegenwoordige toestand rust ^). Een oordeel, op 13 Februari Is door
gelijk
die
/iet
in
1810
:
^) Ingeh. stukken no. 5 62. Ook wijst hij er op, dat de Kerkeraad evenzoo door Geineentevotum het recht van beheersregeling verkreeg over het in 1798 bijeengebrachte Geineentefouds. ~) Ibid. ^) Ibid. *) Kerkemadsprotucollen 3 Jan. 1869, fol. 99. ) Ingek. stukken, n". 211.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1886
Abraham Kuyper Collection | 136 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1886
Abraham Kuyper Collection | 136 Pagina's