Uit de diepte - pagina 428

, , ;

!

;

;

;

Zingt, zingt een nieuw gezang den Heere,

Dien grooten God, die wondren deed! Zijn rechterhand, vol sterkt' en eere. Zijn heihg' arm wrocht heil na leed. Dat heil heeft God nu doen verkonden

Nu

heeft Hij zijn gerechtigheid

Zoo vlekkeloos en ongeschonden Voor 't heidendom tentoongespreid. Hij heeft gedacht

Zijn

trouw aan

Dit slaan al

Nu

's

aan

zijn

genade

Isrel nooit

gekrenkt

aardrijks einden gade,

onze God

zijn heil

Juich dan den Heer

ons schenkt.

met

blijde galmen. gansche wereld juich van vreugd Zing vroolijk in verheven psalmen Het heil, dat d' aard in 't rond verheugt! Gij

!

Psalm 98

:

1

,

2.

Welk een zegen is het, Gemeente! dat gij Kerstfeest moogt vieren Een zegen voor uzelve een zegen voor de wereld, in wier midden gij leeft. Het leven is een breede bruisende stroom uitgaande uit de bron die in het paradijs vergiftigd werd een ;

,

,

stroom

van

,

;

moeite en verdriet: van zonde en ellende; het vleesch en de dood, ijdelheid en smart, geven aan dien stroom de kleur en den smaak. Dit leven is het alledaagsche. Het kan niemand verzadigen maar het put ieder uit. Niet slechts zy, die de eerstelingen des Geestes hebben, zuchten in zichzelven; maar cok het gansche schepsel zucht. Daar is onder de zon niets, ;

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen