Het Calvinisme en de Kunst - pagina 15
15
De stof en het karakter en de vorm, d. w. z. de dragers van het schoon, kunt ge in hun bestand bespieden, maar het Schoon zelf, waarvan ze de dragers zijn, nooit. Gelijk het leven sterft, voor het ontleedmes er aan toekwam, en de liefde verdwijnt zoodra ge haar verklaren wilt, zoo ook is het Schoon bestemd om gaaf en ongedeeld genoten te worden, en wie het zóó niet genieten kan, geniet het nooit. Zelfs waar het schoon van zeer lage orde schijnbaar nog analyse toelaat, onttrekt het zich fier aan elke begripsbewerking, zoodra het tot eenigszins hooger waardij klimt; tot ten leste het in Heerlijkheid overgegane Schoon kortweg elk onderzoek afsnijdt, en niets dan uw bewondering aanneemt, eenvoudig, wijl ge de 0e<3TV!; in God zelf zoudt moeten weg.
om
kunnen ontleden in zijn creatuur. ^^) Alle kunstvermogen in den mensch is den Calvinist daarom gave Gods; een werking in hem van den Heiligen Geest die echter met de Geesteswerkiug, die vroom stemt, gemeenlijk geen gelijken tred houdt. Niet tot de bijzondere, maar tot de 'algemeene genade behoort hem kunsttalent en kunstzin. Juist toch de Calvinist had steeds een scherp oog voor het feit, dat God God bleef ook over de volken en personen, die ontleden
ze te
;
Hem
niet aanriepen; en dat Hij aan ons gevallen geslacht een
schat van denkkracht, rechtsbesef en kunsttalent schonk, die veelszins rijker aan de ver werpers dan aan de vereerders van zijn naam wierd toebedeeld. ') Hiermee is niet gezegd heerlijken
dat
Israël
van kunsttalent
verstoken
bleef.
Zijn
prachtige
werk de pracht der kapiteelen van dentempelzuilbewonderd heeft, weet beter. ^^) Maar poëzie toont het wel anders, en wie in Chipiez'
toch, dat de eerste kunst die beoefend wierd, die der muziek,
Kaïns nakomelingen opkwam, leidde Calvijn tot de juiste opmerking, dat God de gave der kunst veelal aan de vergeters van zijn naam schonk, die van Godswege, dank zij hun rijk wijsgecrig en rechtskundig en aesthetisch talent, aldus geroepen waren om op hunne wijze den Schepper te verheerlijken. ^-) Ook in de menschelijke kunst is derhalve de eigenlijke immanente Kunstenaar God-zelf, die ook in ,,de werken zijner werken" De grond voor dit vermogen onzer zichzelven glorie zoekt. natuur in de uGottebenbildlichkeit", komt hem, evenals de vonk van het genie, en de schittering van het talent, en de wereld of de verbeelding, waaruit hij zijn gestalten grijpt, van God toe. Ja zelfs de eigen stijl en het karakter, die hij in zijn kunstproducten inschept, wortelen in het eigenaardige der persoonlijkNatuur- en kunstheid, die Gods verordineering hem beschikte. bij
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888
Abraham Kuyper Collection | 88 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888
Abraham Kuyper Collection | 88 Pagina's