E voto Dordraceno - pagina 177
ZONDAG
VIII.
HOOFDSTUK
165
IV.
ZOU voelen dat die Schrift bij hem niet paste. En wie uit de Heilige Schrift geleerd, dat God vijandschap zet tusschen het zaad der Vrouw en het zaad
wanen dat de de wezenlijke wereld handelde.
der Slang, toch van die vijandschap nooit iets waarnam, zou Schrift over een denkbeeldige
maar
niet over
En zoo nu ook is het hier. Als de Heilige Schrift ons onderwijst, dat God een God is met wien we elk oogenblik van ons leven hebben, en dat die Heere God Drieëenig bestaat, en als de Driete doen eenige God ook zijn onderscheidene werkingen van Schepping en Verde Heere onze
dan moet wie én der Verlossing ook iets van bespeurd hebben dat het zoo is, of het zou een vreemde zaak buiten hem blijven. Want wel is het volstrekt onmogelijk, dat een kind van God in de mystieke bevinding van zijn gemoed ooit ontdekkingen en influisteringen zou hebben, waaruit viel op te maken, dat God Drieëenig is; maar wel bevindt hij in zich werkingen, en omdat nu in de Heilige Schrift de werkingen van dat Drieëenig Wezen juist zoo geschetst en geteekend worden, lossing en Heiligmaking doet uitgaan,
én der Heiligmaking deelachtig wierd, er toch
als hij die werkingen ook in zich zelf bevindt, daarom kan en mag hij zeggen dat én de Schrift én de bevinding hem ten deze kennisse schonk; aangebrachte kennis de één, ervaren kennis de ander; en dat niet alsof de ervaring aanvulde wat in de kennisse die de Schrift ons schonk ontbrak; maar zóó dat in de bevinding een deel bevonden en ervaren wordt van die zelfde kennisse, die ons uit de Heilige Schrift toekwam. Met valsche bevindelijke mystiek heeft dit zeggen dus niets te maken. Het strekt in het allerminst niet, om in het mystiek gevoel een tweede
bron van kennisse naast of tegenover de Heilige Schrift te openen. Maar beduidt alleen, dat de Heilige Schrift ons ten deze kennisse mededeelt omtrent werkingen die in een kind van God moeten plaats grijpen, en dat hij als kind des Heeren nu ook deze werkingen als zoo in zich bevond.
Welke
nu die werkingen? kon men licht op een klip verzeilen, door te wanen dat de werkingen die van het Eeuwige Wezen naar ons uitgaan, uitgaan van één der drie Personen, en dat de twee overige heilige Personen dan zijn
Hierbij toch
beurtelings hierbij toezagen.
of
En dit nu zou men het wilde
een gansch bedenkelijke leer
zijn,
want dan kreeg men,
of niet, drie Goden. Stipt en streng hielden onze vaderen
daarom steeds vol, dat er scherp onderscheiden moet tusschen wat ze noemden de opera immanentia en exeuntia, iets wat men zoo goed, zoo kwaad het dan ging in het Nederlandsch vertaald heeft door te onderscheiden tusschen de inblijvende en de uitgaande werkingen Gods.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's