E voto Dordraceno - pagina 247
ZONDAG
X.
HOOFDSTUK
235
IV.
komen, maar als de werking die van God uitgaat om de krachten die Hij er in wrocht, ook nu te laten werken. En zoo vat dan Mozes deze zijne onderwijzing van de natuurwet saam in wat ge in vers 3 leest: „Opdat gij verstaan zoudt, dat de mensch niet van het brood als zoodanig leeft, maar van het woord of van de werking die 't zij in, 't zij buiten dit brood, van den mond des Heeren uitgaat." Elke natuurkracht die werkt, is alzoo een uitgaan uit 's Heeren mond van een werking zijner mogendheid. Uit dien mond des Heeren gaan van oogenblik tot oogenblik alle natuurkrachten uit. En wie dit loochent, en die natuur met haar krachten beschouwt, als iets dat op zich zelf werkt, buiten Gods mogendheid om, maakt van de natuur niet minder dan een afgod. Zoo was de Baal, zoo
was de Astharoth een afgodische verbeelding van de alle
wetenschappelijke leeken, die ook
in
onzen
tijd
natuurkracht.
de natuur als
En iets
onafhankelijks en uit zich zelve genereerende beschouwen, zijn metterdaad teruggekeerd tot de afgoderijen der Kanaanieten. Vandaar dat Mozes dan
ook terstond op deze onderwijzing volgen laat, dat het vergeten van den Heere bij de werking van de natuurkracht in het brood gelijk staat met een navolgen van de afgoden. Zie vs 19 en 20. Daarom is het tafelgebed dan ook zoo dringend noodzakelijk, omdat bij het aan tafel gaan ieder meeëtende persoon zich eerst te herinneren heeft, dat God die spijs liet groeien door zijn alomtegenwoordige mogendheid, en door c^iezelfde mogendheid ze nu spijs laat zijn, en ze alleen door diezelfde mogendheid in ons bloed kan omzetten. Ge ziet dan ook, hoe de Natuuraanbidders onzer dagen dit gebed almeer opgeven. Voor hen wierd het onzin.
En mocht iemand wanen, dat dit een bijzonder Oud-Testamentische beschouwing was, dan zij hij verwezen naar wat Jezus zelf van de vogelen des hemels en de leliën des velds sprak.
Wie voedt de leliën en wie omEn natuurlijk, als die vraag
kleedt ze, en wie voedt de vogelen des hemels? oprijst
komt de ornitholoog en de botanicus u met
juistheid en
nauwkeu-
righeid uit den schat hunner kennis aanwijzen, hoe uit het zaad der leliën
de kiem opschoot, en en
uit dien
knop de
uit die lelie,
kiem de stengel, en
uit
dien stengel de knop,
en hoe het insect haar bewerkte, en de wortel
haar sap toevoerde, en de lucht en de dauw en de zon haar hielpen vormen. En dat alles is schoon ontleed en meesterlijk uiteengezet. Maar als ik een schoon gekorven stuk hout zie, heb ik toch niet genoeg, als men mij zegt, dat dit kerven van het hout plaats greep door den beitel en den hamer en de zaag en de vijl en het draaiwiel, maar bedoel ik eigenlijk, wie de persoon was, die al deze instrumenten aldus bezigde. En zoo ook
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's