De gemeente gratie - pagina 17
Tweede deel. Het leerstellige gedeelte.
HET OP TE LOSSEN VRAAGSTUK. elkander passen, mits
men
uit
13
de Belijdenis niet enkele stukken op zich-
maar die Belijdenis in haar geheel neme. Dat de wereld meevalt is te danken aan het licht der natuur, dat God nog in den gevallen zondaar brandende houdt; en evenzoo dat de kerk tegenvalt, is gevolg van het beleden feit, dat de zonde in den geloovige zelf,
nog nawerkt, zoodat
zelfs
de allerheiligsten
in dit
leven nooit anders dan
een klein beginsel van het ware goed openbaren. En dit nu beleed de kerk, behalve op grond van de deugden der Heidenen, die in de Heilige Schrift erkend, en van de diepgaande zonden der geloovigen, zooals van een David en Petrus, die klaarlijk in de HeiUge Schrift betuigd worden, met name krachtens Rom. 2 14 en 15, waar we lezen „De Heidenen doen van nature de dingen die der wet zijn, en zijn dus, als de wet (van Sinaï) niet hebbende zichzelven een wet, want ze toonen hoe de wet in hun hart geschreven is, naardien hun consciëntie in hen medegetuigt, en de gedachte onder elkander (d. i. de publieke opinie) hen beschuldigt of :
:
ook onschuldig verklaart." In deze veelzeggende uitspraak toch d.
i.
stoken heeft.
zit in,
ten eerste: dat een Heiden,
de gevallen mensch, ook zoolang nog van hooger genade ver-
hier
toch in zijn inwendigen mensch nog zeker besef van het goede
is,
Paulus
stelt toch te
dezer plaatse de Joden en de Heidenen tegen-
over elkander, niet in hun nationaal bestaan, maar in geestelijken
Joden zijn
zijn
hem
zin.
De
de zondaren die hooger genade ontvingen, de Heidenen
En waar nu de boven de Heidenen verheffen konden, werpt
de gevallen zondaren die deze hooge genade missen.
Joden waanden, dat
zij
zich
Paulus hen terneder door hen op hun ontrouw, afval en zondig bestaan en heft de Heidenen omhoog, niet om wat zij zelven zijn, maar met beroep op de gemeene genade Gods die in hen werkt. En die gemeene genade komt allereerst daarin uit, dat zij in hun hart nog iets geschreven hebben. Niet alsof de Joden dit niet hadden; zij hadden dit oorspronkelijk evenzeer, want Joden en Heidenen zijn beiden gevallen zondaars, en zooals het in den gevallen zondaar is, zoo is het in elk van hen. Maar overmits de Joden laatdunkend op de Heidenen neerzagen, trekt Paulus dezen nu te wijzen;
op den voorgrond, en
maar dat God gevallen
zijn
zegt,
dat de Heidenen wel gevallen zondaars
zijn,
werk in den mensch uit den weggenomen, maar nog altoos eenig
oorspronkelijk geestelijk
zondaar niet geheel heeft
Goddelijk handschrift in hun hart heeft overgelaten.
Om
wel te verstaan moet ge u herinneren, hoe de oorspronkelijke gerechtigheid mede hierin bestond, dat de mensch de wet Gods klaarlijk dit
en volkomenlijk in
zijn
eigen zielsbesef bezat.
Adam
noch Eva had
van de Tien Geboden gehoord. Ze hadden nooit eenig onderwijs
in
ooit
de
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1902
Abraham Kuyper Collection | 692 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1902
Abraham Kuyper Collection | 692 Pagina's