GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ambt der geloovigen (8).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ambt der geloovigen (8).

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Synodale Hiërarchen, die de onvoorzichtigheid begingen, om het „ambt der geloovigen" te loochenen; en met name de ambtelijke roeping der geloovigen ontkenden, om c. q. de regeermacht der kerk op sndere personen te leggen, door het aanwijzen van broederen voor een nieuv/en kerkeraad, komen nu in een pijnlijk geval.

Ze kunnen thans niet langer voorwenden, dat dit „ambt der geloovigen" en de benoeming ' krachtens dit ambt van een tegenkerkeraad, een uitvinding en verzinsel van den dommen doleerenden hoop is. Inr.mers hun is rsu aangetoond, dat de kerken in Doleantie ten deze niets anders deden, dan stipt en strikt het advies volgen van den kundigsten en geheel eenigen kenner van ons Gereformeerd kerkrecht, den godzaligen en ingeleerden Gijsbertus Voetius; een man die op de Synode van Dordt in 1618 zitting had; die de doleerende kerken van zijn tijd gekend had; en die dit zijn gevoelen destijds openlijk leeraarde en in geschriften verbreidde, zonder dat een eenig theoloog van naam er in den gulden tijd onzer vaderen tegen is opgekomen.

Gijsbertus Voetius, de godgeleerde van zijn tijd, de grootste godgeleerde, dien onze Gereformeerde kerken na Dordt bezeten hebben, en die met zijn atlantische werkkracht meer deed dan al de anderen saam; die Cartesius en Coccejus saam versloeg; en die aan een Gereformeerde Universiteit de grondslagen voor onze universitaire opleiding gelegd heeft, hij, en niemand minder dan hij, heeft het beginsel, uitgangspunt en gedrag der Doleerenden als stipt en strikt Gereformeerd geijkt en bezegeld.

Iets waaruit men nu eens z-'en |kan, op wat doolpaden zij verloopen, die aan de Vrije Universiteit, omdat ze ditzelfde Kerkrecht leeraart, den rug toekeerden. Wat toch anders openbaarden ze hiermee dan óf hun eigen onwetendheid óf hun eigen ongereformeerdheid ?

Doch er is meer.

Deze Synodale Hiërarchen toch zagen één punt ganschelijk voorbij, waardoor ze er zichzelven jammerlijk inhelpèn.

Ze vergaten namelijk, dat tijdens de Hervorming der 16de eeuw geheel ditzelfde vraagstuk geheel den strijd met Rome beheerschte.

Destijds toch beweerden de Roomsche Hiërarchen precies hetzelfde wat de Synodale Hiërarchen thans staande houden, t. w. dat de geloovigen zich te voegen hadden naar het oordeel van hun geestelijkheid. Die geestelijkheid was Papa en Mama, en de geloovigen waren de zoete Kindertjes, die stil hadden te luisteren naar wat eerstgenoemden besloten. En deden ze dat niet dan waren ze stoute kinderen die klappen kregen. Krek eender als nu aan de geloovigen beduid wordt, dat ze stil als muizen hebben af te wachten wat de eerwaarde, weleerwaarde en hoogeerwaarde heeren in kerkeraad en Classikaal en Synodaal bestuur be.sluiten zullen; en inmiddels het stil. hebben aan te zien, dat de schrikkelijkste logen van den kansel gehoord, het Sacrament op allerlei wijs ontheiligd wordt, en een loochenaar des Heeren voorzitter der Synode is.

In de dagen der Hervorming hebben onze vaderen dan ook uitnemend wel gevoeld, dat hier de schoen wrong, en in een zijner eerste schriften waarmee Luther de Reformatie inzette, „De vrijheid van een Christenmensch" zette hij daarom uitdrukkelijk het pleit op, om het „ambt der geloovigen" tegen het beweerde absolute ambt der leeraars te verdedigen. Het „algemeene priesterschap der geloovigen, " dat Rome zoo zorgvuldig gebalsemd en als mummie ingewikkeld had, rukte Luther toen en later met één machtige greep uit die banden des doods los, en predikte voor de ooren van het verbaasde Europa, weer de gulden en heerlijke waarheid, dat de geloovigen niet eerst door het kanaal en den trechter van hun priester of leeraar Gods Woord ontvingen, maar Gods Woord in de Heilige Schrift zelve bezaten, en zelve roeping en ambtelijke verplichting hadden om desnoods tegen hun ieeraar of priester voor de rechten van da| Woord op te komen; moest

het te breken met priester of leeraar die zich aan dat Woord, ook in de kerkregeering niet stoorde; en zei ven te handelen krachtens den last dien God hun had opgelegd.

Dit was voor de Hervorming der i6e eeuw niet maar bijzaak, maar het gold als het hoofdgeding. De toon door Luther in dit en volgende geschriften aangeslagen is dan ook grondtoon, zoo van de Luthersche als Zwingliaansche en Calvinistische Hervorming gebleven. En theoloog isa theoloog heeft zich uitgeput, om met hand en tand juist dit deugdelijk recht der geloovigen^^te bevestigen.

Meer nog, ze hebben dit niet enkel in theorie staande gehouden, maar ook op elk punt van de slaglinie, in elk land en onder allerlei vorm practisch dooi^gezet.

Ze deden dit op één dezer zes manieren.

Van het toenmalig Hiërarchisch kerkverband maakte men zich los, brak er mee en voerde een andere orde van zaken in: heid brak; 20. saam doordien heel een volk. met de Overaan het hoofd, met de Hiërarchie doordien geheele groepen van kerken met de Hiërarchie braken;

heid brak; doordien heel een volk. met de Overaan het hoofd, met de Hiërarchie 20. doordien geheele groepen van kerken saam met de Hiërarchie braken; 3". doordien een plaatselijke kerk, onder leiding van haar ambtsdragers, met de Hiërarchie brak en met andere kerken een ander kerkverband zocht; 4". doordien enkele betere ambtsdragers met een deel der geloovigen zich opmaakten, om de breuke met het Hiërarchisch kerkverband te voltrekken.

5". doordien het beste deel der geloovigen saam kwam, hun ontrouwe ambtsdragers vervallen verklaarde, en andere ambtsdragers koos; en 6'. doordien eeti klein getal geloovigen, onmachtig om tegen den atroom op te roeien, én met het Hiërarchisch kerkverband én met hun plaatselijke kerk braken, en op ander erf zich opnieuw een kerk formeerden.

Zelfs in de kerk van Amsterdam is het in de dagen der Hervorming op deze en geen andere wijze toegegaan. Een betrekkelijk klein .getal geloovigen kwam in een schuur saam, om onder leiding van een consulent uit Delft, ouderlingen en diakenen te kiezen, en uit dezen kerkeraad is heel de volgende organisatie van de kerk van Amsterdam voortgekomen. Allengs viel het grooter deel der bevolking dezen kvrkeraad bij. En toen ook de Overheid haar de kerken en gebouwen herschonk, kwam alles in het gereede.

Hieruit ziet men, dat de kerken in Doleantie, die zich op het „ambt der geloovigen" beroepen, niet uit de Heilige Schrift een eenigszins betwistbare stelling afleidden, of enkel afgingen op een los daarheen geworpen stelling van een veelschrijvend theoloog. Neen, maar dat zij in dit beroep op het , iambt der geloovigen" weera? ^ seniiw van het gansche leven der Hervorming blootlegden, en daarbij steunden op wat in de kJoeke dagen der i6de eeuw de gemeenschappelijke overtuiging van alle waarlijk Gereformeerden was en niet minder op hun dappere en consequente practijk Dit maakt het juist voor onze Synodale Hiërarchen zoo wanhopend. Ze hebben toch niet enkel het getuigenis hunner broederen uit dezen tijd en hun eigen vroegere practijken tegen zich, maar ze staan met hun Hiërarchisch beweren even lijnrecht gekant én tegen de primordiale belijdenis van Lutber en onze eerste Hervormers, én tegen de practijk, waaruit de toenmalige Reformatie is voortgekomen, én tegen de theologische ontwikkeling die onze grootste Gereformeerde theologen, met name Voetius, aan deze theorie en deze practijk gaven.

Tot bevestiging van de overtuiging der broederen, die hun roeping om in Doleantie te gaan, inzagen; ter opwelckïng, om pelijken weg in te slaan, aan de broederen die onder de Synodale Hiërarchie zitten bleven; en mocht het zijn met het doel, om ook enkelen onzer betere mannen, die thans als pleitbezorgers van de Synodalf Hiërarchie optreden, nog de oogen te doen opengaan voor het vergrijp dat ze tegen Gods ordinantiën plegen, zal het daarom noodig zijn, geheel dit stuk over de Macht en de Vrijheid der kerken, duidelijk aan onze lezers voor te leggen.

Gijsbertus Voetius zegt er van, dat de kerkelijke . macht toekomt niet aan de leeraren en opzieners, maar aan de kerk zelve.

Op de vraag toch, wie in het bezit van de kerkelijke macht is.'' antwoordt hij: „De uitwendige, zichtbare en geïnstitueerde gemeente, als zoodanig, gelijk ze op zekere plaats vergaderd is." Zoo echter dat deze gemeente haar kerkelijke macht niet bezit uit zich zelve, maar ze ontving in ambtelijke opdracht van Christus, die haar Hoofd, Heere en Koning is. En eindelijk dat de wijze, waarop deze kerkelijke ambtelijke macht in de gemeente rust en op haar gelegd is, afhangt van de wijze waarop de geloovigen, bij het formeeren van hun instituut, overeengekomen zijn en zich foederatief aaneensloten. Daar toch, zegt hij, de geloovigen, die aldus vergaderen, aan deze zichtbare kerk haar vorm geven, zoo zijn zij het_ ook, die in naam van Christus de macht in het Instituut inbrengen, naar den bekenden stelregel: Qui dat formam, dat consequentia formam; d. i. Hij die de formatie tot stand brengt^ brengt ook in die formatie, wat uit die formatie als zoodanig voortvloeit.

Deze macht der kerk nu, die uit Christus als Koning in de gemeente daalt en door de gemeente namens Christus in het kerkelijk Instituut wordt gebracht, deelt Voetius in drieërlei onderdeden. Ze is, zegt hij, deels van leerstelligen, deels van regeerenden, deels van rechterlijken aard.

De leerstellige macht der kerk bestaat, dus gaat hij voort, in üe macht om uit de Heilige Schrift leerstukken vast te stellen. aan de conscientiën voor te leggen en op de personen toe te passen. En zulks met het zegel der Sacramenten; en is ten andere de macht, om in gevallen van twijfel en onzekerheid een oplossing van ingewikkelde vragen uit Gods Woord te geven.

De regeerende macht st; -ekt deels om regelingen en bepalingen vast te stellen, voor de inrichting van het kerkelijk huishouden, en deels om, naar luid dezer regelingenen bepalingen, het huishouden der kerk te voeren.

De rechterlijke macht eindelijk is de macht, om censuur uit te oefenen en te bannen, en omgekeerd de uitgebannenen weer in de gemeenschap der kerk op te nemen. Alsook de macht om de kerkelijke gemeenschap of het kerkverband met kerken, leeraars en lidmaten te sluiten, op te zeggen of te verbreken.

Deze drievoudige macht nu voor v/at de leer, de regeling en de rechtspraak der kerk aangaat, berust primordiaal bij Christus als onzen Souverein; vloeit uit hem in zijn geloovigen; wordt door de vergadering der geloovigen in hun instituut of kerkformatie gebracht; en komt in die kerkformatie aan de „geloovigen" toe.

Zoo echter dat bij de »geloovigen" onderscheiden worde tusschen deze macht voorzooverre ze aan alle geloovigen toekomt, en voorzoover ze op enkele geloovigen gelegd is, die als voorgangers van Christus wege besteld zijn.

Op deze onderscheiding komt ons volgend artikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Ambt der geloovigen (8).

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's