GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EEN PIJL ZONDER SPITS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN PIJL ZONDER SPITS.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 28 Oct. 1892.

Di Confessioneele Vereeniging schoot voor eenigen tijd een pijl af op de Gereformeerde kerken.

Bij haar opkomst, in de dagen van haar bloei, was dit anders. Destijds richtte zij de pijlen van haar boog op de Modernen, en ten deele op de Ethischen.

Thans echter is de positie veranderd.

Mikpunt van deze Vereeniging zijn thans de Gereform.eerde kerken geworden.

De pijl die thans tegen deze kerken van haar boog ging, draagt ten titel: De leer en, practijk der Afgescheidenen en Doleerenden in strijd met de H. Schrift, aan^ getoond uit de geschriften van Brahel, Borstius, Calvijn, Koelman, Voetius e. a.

Eilieve wat dunkt u al aanstonds van dezen titel.''

Dat we in stïijd zijn met de Sclirlf; wordt ons aangetoond niet uit die Schrifr, maar uit Brakel c. s. En dan, wat is dat voor volgorde? Éérst Brakel en Borstïus; dan Calvija; na Calvijn Koelman; en na Koelman weer Voetius.

Zoo iets gaat in een titel toch niet. Ia elk geval zijn deze veüerkens bij de pijlsleuf al zeer zonderling ingezet.

Toch ware dit, nog het minste, indien de punt, de spits van den pijl, in orde was.

Maar ook dit is zoo weinig waar, dat er wel bessen aan heel dezen pijl geen spits of punt aan zit.

Immers wat biedt u dit boekske.?

Geeft het één enkel citaat uit Calvijn, uit Voetius, uit Borstius of uit Brakei, dat ook maar eenigcrmate klopt en past op onze huidige toestanden'^ Wordt in een enkel citaat het geval besproken van een coUegsalistlsch genootschap als de Ned. Hervormde kerk? Is er ook maar in één enkel citaat sprake van een kerk, waarin de allereerste fundamenten van ons Christelijk geloof en letterlijk alle twaalf Geloofsartikelen weggeredeneerd, v/eggecritiseerd, en door heidensche philosophieën vervangen zijn?

Men weet, en óók Ds. Felix weet beter.

Wat Calvijn bespreekt geldt uitsluitend het karakter dat de anti-christelijkte actie in het toenmalige Rome aannam. Wat Voetius te berde brengt ziet óf op hetzelfde óf op de Remonstrantsche afwijking, die thans voor zoo niets wordfc geteld, dat alle Remonstrantsche dominees^ voor goed orthodox doorgaan. En wat Borstius en Brakei te berde brengen doelt op niets anders dan op de mystiek van Labadistiscfee reactie, waarin toentertijd verzet gezocht werd tegenover een kerkbestuur, dat nog geheel naar de Dordsche kerkenordening liep.

Er was alzoo én bij Calvijn én bij Voetius én bij Brakei sprake van een gansch ander geval. Wij daarentegen verkeeren thans in toestanden, die zij zelfs van verre niet vermoed hebben. Thans gaat het geding over een pseudokerkelijk standpunt zóó ongerijmd en onzinnig, dat noch Calvijn, noch Voetius, noch Borstius, noch Brakei zich ooit de mogelijkheid gedacht hebben, dat iemand ooit nog bij het Kruis van zijn Heiland zou neerknielen, en zulke absurde theorieën uitventen.

En terwijl nu de gevallen die deze oude, eerbiedwaardige theologen bespreken letterlijk nauwelijks één punt van overeenkomst hebben ns et ders averechtschen en in zichzelf veroordeelden toestand, waarin zich thans de Gsrefornieerdenin de Ned. Herv. kerk bevinden, zijn toch de leden van het Hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging naïef genoeg, om heele pagina's uit deze oude .schrijvers af te laten drukken, en ons telkens te zeggen: „Zóó oordeelden Voetius, Brakïl en Calvijn."

En natuurlijk, dat is ook zoo.

Zóó, en niat anders oordeelden deze mannen, over het geval waarover men hen. ondervroeg, over het geval waarvoor ze stonden, of over het geval dat ze zich voorstelden.

Dat zou dus tepas komen, en deze pijl zou een spits hebben, als we ook nu voor gelijk geval stonden.

Maar wat kracht ter wereld schuilt er nu in al dezen breeden omhaal van citaten, nu we voor een heel ander ziektegeval staan, waarover noch Calvyn, noch Voetius, noch Brakei ook maar één enkel woord gesproken hebben?

Er komt een cholera-epidemie in het land, d. w. z. een epidemie, gelijk noch Galenus, noch Boerhave ïn hun tijd ooit gekend hebben.

Maar nu hebben deze mannen in hun tijd wel andere epidemieën gekend, van pestilentie, zwarte dood of wat dies meer zij.

En zie, nu laat het Hoofdbestuur van een Geneeskundige vereeniging een blauwboekje drukken met breede citaten uit wat én Galenus én Boerhave schreven OVQX heel andere epidemieën, gelijk die in hun tijd bestonden.

Natuurlijk is zoo iets ondenkbaar bij Medici. Alleen Theologen kunnen zulk een naïeveteit begaan.

Maar stel nu even dit Medici zoo deden, dan zou toch immers onmiddellijk een ieder voelen: Lieve vrienden, dat is onnoozel werk dat ge doet. Wat geven ons die citaten over vroegere epidemieën, de epidemie die nu dreigt is een heel andere, Ea precies zoo denkt het publiek ook nu over dit curieus geschrift van de Confessioneele Vereeniging.

Allerlei interessante citaten over de toenmalige hiërarchische en haeretische epidemieën, waardoor de kerk. van Christus in dien tijd werd bezocht.

Maar nu is over die VRXV een heel andere epidemie uitgebroken.

Een epidemie, die een geheel ander karakter draagt en dus geheel ander medicijn eischt.

En zie, nu komen deze heeren aandragen met oude citaten over kerkelijke epidemieën die er thans niet zijn.

Voelt ge nu dat deze pijl een pijl zonder spitse !s ?

TRIPLIEK.

Van Prof. De Savornin Lohman ontvingen v/e dit ingezonden stuk :

AAN PROF. DR. A. KUYPER.

Hooggeachte Ambtgenoot en Vriend! Dat mijn woord op onze studenten tienmaal dieperen indruk zou maken dan het uwe, zal weUicht meer ironisch dan in ernst door u zijn ondersteld. Zij, evenals uwe lezers voor zoover zij geen of nog geen rechtsgeleerden zijn, zullen uwe weerlegging afdoende vinden. Waarom?

Omdat gij hun eenige algemeene beschouwingen ten beste gegeven hebt, waarmede zij, evenals voor • het meerendeel ook ik zelf, geheel instemmen.

Zij weten ecliter niet, dat die beschouwingen met het punt in quaestie niets te maken hebben. Ons verschil loopt niet over de beginselen, — te dien aanzien volg ik u gaarne, — maar over de •feiten, en daarin heb ik, in dit geval, beter inzicht dan gij.

Dit laatste klinkt verwaaï5d. Herinner u evenwel, dat de groote schilder Apelles gewillig luisterde naar de aanmerking van een .schoenmaker, die hem op een fout in het schoeisel van een zijner figuren wees. Want, dacht Apelles, hoewel ik beter schoenen schilder dan hij, heeft hij van schoenen toch meer verstand dan ik.

Mij niet met Apelles, maar met onzen schoenmaker op ééne lijn stellende, beweer ik als vakkundige : het is ten eenenmale onmogelijk, de vakken loaarvan ik in mijne rede en mijn brief heb gesproken goed te doceeren, en daarbij rekening te houden met de diepere beginselen des rechts.

Op die colleges komt niet het recht, maar alleen de wil van den wetgever ter sprake; een zuiver menschelijke ordening, enkel uit positiefrechtelijkc gegevens kenbaar. Voor zoover ons recht gecodificeerd is, — en dit is met bijna geheel ons recht het geval, — is op die colleges de eenige taak van den rechtsgeleerde de beginselen van die codificatie te vinden en uiteen te zetten. Noch Gods Woord, noch eenige philosofische beschouwing kan daarbij van invloed zijn. Brengt men die daarbij te pas, dan gaat men buiten zijn eigenlijk onderwerp.

Gij moet den jurist vergunnen te meenen, dat hij beter dan de theoloog weet, wat bij doceeren moet om studenten voor te bereiden voor hun vak. En wat gij uit Stahl aanhaalt tegenover de historische school weerspreekt in geenen deele de eenvoudige stelling van Puchta, door mij geciteerd.

Er wordt niet, zooals gij meent, «stelselmatig gezwegen"; de aard van het onderwerp laat eene andere dan de overal gevolgde methode eenvoudig niet toe.

De beginselen van het recht worden bij ons niet behandeld op colleges, uitsluitend bestemd voor bestudeering van onze codificatie.

Waarom ik, hoewel ik van dupliek had afgezien, toch op deze zaak nog terugkom, vraagt gij wellicht.

Ziehier de reden.

In uw onlangs uitgesproken schitterende redevoering (bl. 58) hebt gij, openlijk en zonder eenige terughouding, wijlen professor De Vries dank betuigd voor hetgeen gij, voor geheel uw vorming, aan dien trouwen vriend hadt te danken.

Welnu! Ook onder de juridische professoren, die uitsluitend het Romeinsche recht of onze wetgeving behandelen, zijn er van wie, om hun vernuft, hun helderheid, hun methode de student iets leeren kan, dat in geen boek is te vinden. Vraag het aan onze juristen, die de coUeges in , het Romeinsche recht b. v. van Prof. Goudsmit, om van geen levenden te spreken, bijwoonden.

Als onze studenten van zulke uitstekende mannen kunnen profiteeren, zonder eenig gevaar te loop en van doordrongen te worden van verkeerde beschouwingen over het recht, dan doen zij daar m. i. wel aan, want daardoor zullen zij zich te beter bekwamen voor de gansch niet gemaklijke taak die hen wacht.

Gij evenwel stelt het voor, alsof het bezoeken van zulke colleges enkel voortkomt »uit zeker gevoel van zwakheid, dat op gemis aan heroïsme en genoegzame geestdrift uitloopt."

Alzoo zijn alle studenten, die zich meer met mijn advies dan met het uwe mochten vereenigen, reeds bij voorbaat geteekend.

Dit schijnt mij onbillijk. Wel weet ik dat mijn protest bij uwe lezers geen ingang zal vinden. Maar wellicht zal toch een enkele eenig gewicht wiUen hechten aan het gevoelen van een rechtsgeleerde, die, door zijne staatsbetrekking te verruilen voor een professoraat aan de Vrije Universiteit, getoond heeft het verbaiid tusschen het recht en de Christelijke of antichristelijke beginselen op zijn wezenlijke waarde te kunnen schatten.

Met de u bekende gevoelens van vriendschap.

Uw ambtgenoot

A. F. DE SAVORNIN LOHMAN.

24 October '92.

Het doet ons genoegen, dat Prof. Lohman op zijn besluit om niet te dupliceeren terugkwam. De quaestie is er te gewichtig voor.

VRIJMETSELARIJ.

De vraag of het lidmaatschap van een Vrijmetselaarsloge al dan niet vereenigbaar is met de Gereformeerde belijdenis, duikt ook in ons land gedurig v/eer op.

In Amerika is hierover voor korte jaren harde strijd gevoerd, en daar te lande heef t deze strijd zelfs tot allerlei scheuring geleid.

Toch behoeft over dit punt, naar het ons voorkomt, geen verschil van inzicht te bestaan.

De vrijmetselarij is ongetwijfeld een geheime vereeniging, die in beginsel tegen de Christelijke religie en het Koningschap van Christus gekant is.

Wel heeft ze haar ideaal, en ligt in dit ideaal veel schoons; maar dat schoon zs uitsluitend aan den natuurlijken godsdienst ontleend, en heeft juist daardoor haar macht in principieele tegenstelling met het Kruis van Christus gebracht.

Wel niet overal in dezelfde mate; want in Engeland en in Amerika dragen de loges gemeenlijk een veel minder vijandig karakter; maar dit neemt toch niet weg, dat ook de Anglicaansche loges op hetzelfde onware beginsel rusten, waarop een dienstknecht van Christus geen ja en amen zeggen kan.

Vraagt men dan ook, of iemand tegelijkertijd een waarachtig belijder van den Christus en een bewust aanhanger van het beginsel der vrijmetselarij kan zijn, dan moet zonder aarzelen geantwoord, dat dit onmogelijk is.

Waaruit dan tevens voortvloeit, dat wie zijn broeder liefheeft aan elk belijder van Christus ten sterkste ontraden moet, om vrijmetselaar te worden, en zelfs zoo hij het .is, hem moet dringen, om dien verkeerden band te verbreken.

Maar om nu aanstonds te zeggen, dat een iegelijk die zich bij de vrijmetselarij aansloot, of er niet mee breekt, den Christus verloochent en door de kerk gebannen moet worden, gaat veel te ver.

Dit zou wel zoo zijn, indien de loges overal haar beginsel op den voorgrond schoven, duidelijk uitspraken, en van elk vrijmetselaar adhaesie aan dit beginsel vroegen.

Maar dit is volstrekt niet het geval.

Tal van vrijmetselaars weten zoogoed als niets van het eigenlijk beginsel, waardoor deze vereeniging gedreven wordt. Nooit is hun een belijdenis van een bewust verkeerd beginsel afgevergd. En als gevolg hiervan hebben ze nooit den strijd tus.schen de loge en de kerk voor hun conscientie gestreden.

Deze allen nu weten niet wat ze deden, en mogen daarom niet op staanden voet veroordeeld worden. Veeleer zal men voor hen bidden, gelijk Jezus het voor zijn vervolgers deed.

En zoo dan aan dit gebed zich onderrichting en vermaan paart, zoo menalmeer duidelijke denkbeelden over het streven der vrijmetselarij verspreidt, de lieden inlicht en ze op de hoogte helpt, och, dan behoeft ge niemand af te snijden, want dan keert elk kind van God zich vanzelf van de vrijmetselarij af.

CONCERTEN.

Over de vraag, of het goed en geraden is, dat ook wij Calvinisten ons op concerten laten vinden, en er onze kinderen heenleiden, bestaat onder onze geestverwanten wel eenig verschil.

Er zijn er, die elk concert onvoorwaardelijk veroordeelen en dus de bijwoning er van zeer stellig afkeuren; maar er zijn er ook, die er heengaan, en hun kinderen aan het bezoek van concerten gewennen.

Dit maakt het noodzakelijk, ook dit verschil van inzicht onder de oogen te zien, en allengs de gegevens te verzamelen, die, op grond van Gods Woord, tot een allen bevredigend antwoord op de gestelde vraag leiden kunnen.

Voorzoover het nu ook ons vergund is, voor de oplossing van dit geschil een bijdrage te leveren, plaatsen we op den voorgrond, dat onder concert door ons verstaan wordt eene uitvoering van instrumentale of vocale toonkunst, waarbij voor geld een ieder toegang heeft,

We nemen dus aan, dat er bij een concert geen sprake is van wat het café-chantant ontsiert en onteert, noch ook van wat in de komedie aanleiding geeft tot zekere tentoonstelling van de zijde van het publiek.

In een concert zien we niets dan een vereeniging van uitstekende toonkunstenaars, die proeven van hun kunst geven, en dat wel zoo, dat wie deze proeven komt aanhooren, er op de gewone wijze bij zit. «

En zoo nu verstaan, is het dunkt ons buiten kijf, dat er zeer wel een concert denkbaar is, waartegen niets zou zijn in te brengen, en tot welks bijwoning men een ieder die zin en smaak voor muzikaal schoon heeft, zou kunnen uitnoodigen.

Ook de toonkunst (zoawel instrumentaal als vocaal) is een gave Gods en een heerlijke gave.

Die kunst uit te oefenen is niet een ieder gegeven, en zoo er mannen aijn, aan

wie deze gave in buitengewone mate verleend is, is niets natuurlijker dan dat ze die kunst uitoefenen; en spreekt het evenzeer vanzelf, dat wis de gave ontving om deze kunst te v/aardeeren en te genieten, er prijs op stelt de uitvoering van hun kunst aan te hooren.

Zoo beschouwd is er dan ook o. i. in het wezen van het concert als zoodanig niets dat bedenking kan opleveren, en kan dus niet gezegd, dat het bezoek van een concert voor ons of onze kinderen, als zoo» danig, verkeerd is.

We wenschen dit duidelijk op den voorgrond te stellen, juist omdat wij het concertbezoek dat thans al meer in de mode komt, zoo ernstig ontraden moeten.

Zal nu ons ontradend oordeel ten deze ingang vinden, dan behoort bij onze lezers vooraf duidelijk uit te komen, dat we niet tegen de kunst in het algemeen, veel min tegen de heerlijke gave der toonkunst zijn, en dat ons bezwaar er evenmin in gelegen is, alsof een uitvoering van deze kunst in ons oog ongeoorloofd, of het bijwonen van zulk een uitvoering voor ons of onze kinderen schadelijk zou zijn.

Integendeel, ware het mogelijk, om een gelegenheid te openen, waar, zonder bijkomende invloeden, en zonder andere storende hindernissen, zulke uitingen der toonkunst, als in harmonie zijn met het doel waarvoor ean Christen lesft, zonder te bedenkelijke vermenging van het gezelschap, konden genoten worden, we zouden er ons van harte in verheugen, en een iegelijk die er het zintuig voor had, en wiens middelen het toelieten, aanraden er heen te gaan.

Zoo ziet men dus, dat onze bezwaren niet in de toonkunst op zichzelf, noch in de uitvoering er van, noch in ce bijwoning van zulk een uitvoering liggen; maar uitsluitend ds wijze gelden, waarop die uitvoeringen thans gegeven worden, en in de gevolgen die deze v/ijze van uitvoering na zich deept.

Hoore men ons aan, als we in ons volgend nummer deze bedenkingen iets breeder ontwikkelen; en sta men daarbij in de overtuiging, dat wat ons spreken doet noch preutschheid noch kleingeestigheid is, maar de drang der liefde, die ons een gevaar duchten doet, dat we zoo gaarne zagen afgewend.

RECENSIËN.

De levensschets van Mej. G. F. Meinders, geboren Petersen, bij den heer Wormser uitgekomen, teekent het leven van een vrome vrouv/, echtgenoote van Ds. E. L.

Meinders in Amerika, deels door haar zelven, deels na haar dood, door haren man, beschreven.

Zulke bijdragen tot de kennis van wat er in de ziel van Gods kinderen omgaat, is kostelijk, vooral aoo, gelijk hier, een deskundige u hiervan verslag geeft.

Niet natuurlijk alsof wij op die bevindingen ons huis z-ouden bouwen, fundament is en blijft Gods Woord, maar het sterkt en bemoedigt toch, als we zien, hoe een genadig God zijn schaapsksns leidt aan aeer stille wateren, en nog altoos voor de zijnen is de Goede Herder uit Psalm 23.

Schenk Brill, te Doesburg, biedt'ia flinke, royale uitgave Paarlen tnt de nalatenschap van O, H. Spurgeon, in 12 afleveringen, eik van /0.35, waarvoor men twee vel druks ontvangt.

Deze paarlen zijn uitgezochte stukjes over allerlei onderwerpen uit werken van Spurgeon, die hier te lande niet in vertaling zijn uitgegeven.

De inhoud is dus nieuw. Hij is interessant. Hij leest aangenaam. En wat bovenal beslist, de inhoud loopt meest in de goede richting.

Een Biöbelsch Handboek of Concordantie zond J. M. Bredée te Rotterdam in het licht.

Ons oordeel over dit werk is niet zoo gunstig. Immers de Concordantie levert volstrekt niet al wat Trommius leverde, en zelfs niet het mindere dat De Liefde bood, maar slechts een staalkaart van Bijbelplaatsen, en wat heeft men bij eenigszins ernstig Bijbelonderzoek hieraan?

De Liefde geeft van de letter A 82Y3 kolom teksten, elk van ongeveer 80, saam dus bijna 6600. Deze concordantie geeft voor de letter A slechts 161/2 kolom, elk van p.m. 70 teksten, dus ongeveer 1200 Alzoo nog geen vijfde.

Dit werk kan dus alleen dienst doen voor hen, die buiten machte zijn, om zich een betere concordans aan te schaffen; want het werk is goedkoop, Slechts ^2, 60 inge­

Als toegift biedt het een en ander over de Bijbelboeken, over de Israëlietische oudheidkunde, en een paar Bijbelkaarten. Ook dit is echter in Engelsch Methodistischen zin oppervlakkig bewerkt en staat op een geheel verouderd standpunt.

Beter succes durven we aan BÜNYANS Heilige Oorlog van de Flakkeesche boekdrukkerij te Middelharnis beloven.

Deze biedt oude beproefde lectuur in goede vertaling, netten druk, stevigen band, en niet te duur.

De Scheurkalender van A. Fcrnhout te Amsterdam, de bekende Uniekalender, geeft op het schild een Hagepreek en daaronder de busten van prins Willem en Marnix van St.-Aldegonde, en voorts eiken dag een tekst, met kleine paraenese, en op den rug van het dagblad een historische herinnering en een verhaal.

De Hagepreek is niet onaardig en de conterfeitsels zijn niet kwaad, maar ze zijn te hard van tint en te glimmend.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's

EEN PIJL ZONDER SPITS.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's