GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Afsnijding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afsnijding.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het Formulier van afsnijden rijst hier en daar twijfel, die zijn uitdrukking vond in dit ons toegezonden schrijven :

Mijne vraag is deze: Is in ons sForraulier van afsnijding" niet het, een en ander, dat tot misverstand aanleiding geeft ?

Eerst wordt de afsnijding een «uiterste remedie" en het voorwerp der tucht een sverrottend en tot nog toe ongeneeslijk lid'genoemd; woorden waaruit blijkt, dat het Formulier hem, bij wien het tot afsnijding komt, nog altijd wil beschouwd hebben als een lid van het lichaam van Christus, ofschoon een zeer krank lid. Daarop volgt echter onmiddellijk, dat de tot nu toe onboetvaardige uit de Gemeente des Heeren »uitgesloten is", dat hij jvreemd is van de gemeenschap Christi en alle geestelijke zegeningen en weldaden Gods, die Hij aan zijne gemeente belooft en bewijst, zoolang hij onboetvaardig blijft in zijne zonde."

Spreken de laatste woorden nu niet uit, dat het af te snijden lid beschouwd moet worden als iemand, in wien in 't geheel geen geestelijk leven aanwezig is en dus buiten Gods rijk staat? Reeds een paar maal bleek mij ter classicale vergadering, dat in de kerken over de beteekenis van ons Formulier van afsnijdmg geen eenheid van gevoelen bestaat. Terwijl de een meent, dat men met afsnijding overgaat tot een laatste geneesmiddel voor een zeer ziek lid, meent de ander, dat met afsnijding plechtig verklaard wordt, dat iemand naar het oordeel der kerk buiten alle geestelijk leven en dus buiten de Gemeente van Christus staat.

Natuurlijk belemmeren deze twee meeningen elkaar, zoo dikwijls op de classicale vergadering sprake is van overgaan tot den tweeden trap der censuur.

Persoonlijk geloof ik, dat wij in de afsnijding meer moeten zien, naast het middel tot heilig houding van Gods Verbond, een remedie voor een zeer krank lid en geenszins eene verklaring, dat iemand staat buiten Gods rijk. Maar ik zou gaarne zekerheid hebben.

Ook komt^het mij voor, dat in hel Formulier van afsnijding oorzaak tot verdeeldheid van gevoelens ligt.

Het antwoord hierop kan kort zijn.

In het Doopsformulier wordt eenerzijds ondersteld, dat de doopeling ingelijfd is, en anderzijds, dat hij eerst door den Doop ingelijfd wordt. Het eerste ziet op het geestelijke lichaam van Christus, het andere op de openbaring van dat geestelijke lichaam in de zichtbare kerk.

En zoo ook hier is er zoowel sprake van een buitengesloten zijn, als ook van de mogelijkheid, dat de verbannene nog ingesloten is.

Ook dit nu is geen tegenspraak, maar moet in dien tweeërlei zin worden gehandhaafd

Voor zooveel aangaat de openbaring van het lichaam van Christus in de geïnstitueerde kerk sluit de ban uit, en kan dus niet te niet gedaan dan door wederopneming. Voor wat daarentegen het geestelijk' lichaam van Christus aangaat, matigt de kerk zich geen oordeel aan, en erkent ze de mogelijkheid, dat zij uitsloot, wie nochtans ingesloten is, en dus eeuwig blijven zal in het geestelijke lichaam van Christus,

Voor het zichtbare, uitwendige en institueele moet dan de gebannene ons zijn als een heiden en tollenaar, d. i. als één die buiten staat, op niets heeft hij in de kerk recht, hij hoort er niet meer toe.

Maar tegelijk erkent en bekent de geïnstitueerde kerk, dat zij weet, dat zij zich kan vergissen, en in liefdesdrang hoopt zij zelfs dat zij zich vergist moge hebben. Daarom blijft zij voor den gebannene, althans zekeren tijd lang, bidden, ze verheugt er zich in, als hij nog onder de prediking komt, ze hoopt nog door vermaan tot berouw op te wekken; en vertoont dat berouw zich, dan dankt zij God, en gaat den verloren broeder, die wederkeert, met geopende armen van liefde en vertrouwen tegemoet. Daarmee erkent ze dan dat haar oordeel van de ééne zijde onjuist was, maar toch mocht ze niet anders handelen, juist omdat zij aan het uitwendige en zichtbare gebonden is, en die broeder in het uitwendige haar tot zijne afsnijding dwong en noodzaakte, zou ze trouw blijven aan haar roeping.

Ze handelde in gehoorzaamheid, nog hopende tegen hoop op hoop.

Eu dat dit dien broeder overkwam, is niet aan den kerkeraad te wijten, maar aan hem zelven.

Meer nog, zoo de kerkeraad het had nagelaten, is het zeer de vraag of hij tot berouw zou gekomen zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Afsnijding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1897

De Heraut | 4 Pagina's