GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Amsterdam, 23 November.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Amsterdam, 23 November.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de Minister van Oorlog zich bereid verklaard heeft aan de gemoedsbezwaren van hen, die het gebruik van de wapenen ongeoorloofd achten, tegemoet te komen, juichen ook wij van harte toe. Al zullen deze bezwaarden, als contrapraestatie, een jaar langer burgerdienst hebben te verrichten, ze zullen dan toch van den militairen dienst worden vrijgesteld en dus, wanneer het onverhoopt tot een oorlog komen mocht, niet, de wapenen behoeven te gebruiken. Van een rechtstreekschen dwang , aan hun conscientie aangedaan, zal derhalve geen sprake meer wezen. En daarin ligt ongetwijfeld zedelijke winst.

Want de Overheid dient, voor zoover het haar eenigszins mogelijk is, eiken dwang van de conscientie harer onderdanen te vermijden. En dat geldt nu alleen, wanneer de conscientie recht heeft, maar ook wanneer ze in de toepassing van Gods gebod dwaalt. Want, zooals onze vaderen terecht opmerkten, ook de dwalende conscientie bindt ons. Wie tegen zijne conscientie in handelt, zondigt altijd. En tot het doen van zonde iemand dwingen, mag de Overheid niet.

Natuurlijk zijn er ook hier grenzen té stellen.

Evenals de onderdaan is ook de Overheid verplicht, naar de inspraak harer conscientie te handelen, en ze mag daarom op het terrein van het publieke leven niet toelaten, wat naar haar overtuiging tegen de ordinantie van het zedelijke leven, door God gegeven, ingaat. Wanneer de Mormoon beweert volgens zijn geweten verplicht té zijn in veelwijverij te leven, of sommige secten in Rusland meenen God een dienst te moeten bewijzen door de , , ongeloovigen" te worgen, dan kan de Overheid niet anders dan met de macht, haar geschonken, zulke schanddaden tegengaan. Ze moet de heiligheid van het huvvelijk hoog houden en moord mag ze niet toelaten.

Ook in het geval vanconscientiebezwaar tegen het gebruiken van wapenen, staat de Overheid zeker voor een niet zoo gemakkelijke beslissing. Ze is geroepen om het vaderland te verdedigen tegen den aanval van een oorlogszuchtigen vijand. En wanneer het aantal der dienstweigeraars zoo groot bleek, dat de weerkracht van het leger daardoor belangrijk schade zou lijden, zsu ze voor een zeer moeilijk vraagstuk komen te staan. Er zou' dan wel degelijk een conflict kunnen komen tusschen wat de Overheid als de haar van God opgelegde roeping beschouwt en ' wat de conscientie der onderdanen hen verbiedt.

Maar zoolang het aantal der dienstweigeraars beperkt is en aan de weerkracht der natie geen schade toebrengt, is zeker de uitweg, dien de Minister van Oorlog aanwees, het meest aanbevelenswaardig. De dwangmaatregelen, thans tegen deze dienstweigeraars aangewend, maakten hen in de oogen van het volk tot martelaars, en bevorderden zoo juist-het anti-miiitairisme, dat men bestrijden wil.

Maar al zijn we den Minister dankbaar voor den toegezegden maatregel, waardoor hij aan den conscientiedwang een einde wil maken, tegelijk mag wel duidel, ijk uitgesproken wordon, dat we ons beslist keeren tegen het beginsel van weerloosheid, dat door deze dienstweigeraars, niet zoo zelden met een beroep op Gods Woord, met name op het gebod: gij zult niet dooden of op de Bergrede van Christus, gepredikt wordt, en waarmee ook onder onze jonge mannen een niet ongevaarlijke propaganda wordt gedreven. Tweeërlei oorzaak maakt, dat deze propaganda wel ingang vindt. 'Vooreerst, het zien van al de gruwelen en ongerechtigheden, die in dezen oorlog geschieden en die verre overtreffen, wat ooit de historie ons toonde; 'uist dat heeft bij de edelste geesten een afkeer gewekt van het militairisme; in den oorlog als zoodanig een schier satanisch bedrijf doen zien en elk gebruik der wapenen als iets zondigs doen veroordeelen.

En daarbij komt niet minder als tweede factor, dat helaas de dienst in ons leger, die dóór de mobilisatie tot jaren werd uitgedijd, zeker niet er toe heeft bijgedragen om de lieide voor den krijgsdienst aan te wakkeren, eer het tegendeel. Van alle kanten komen klachten over hetgeen onze ionge mannen in het leger ondervinden moeten. Hoe menigmaal hebben we niet van hen gehoord, dat de tijd door hen in het leger doorgebracht, een hel voor hen geweest was. Zij werden blootgesteld aan allerlei verleiding. Ze moesten de godslasterlijkste vloeken en de gemeenste taal aanhooren, en wat het ergste is, ze wennen er aan. Komen .zij uit voor hun Christelijk beginsel, dan worden ze door hun kameraden bespot en gehoond, en door hun meerderen achteruitgezet of geplaagd. Natuurlijk, er zijn uitzonderingen, vooral wanneer een Christelijke kapitein of luitenant een beteren toon aangeeft. Maar de regel is, dat de dienst in ons leger voor onze Christelijke jonge mannen een zeer zware beproeving is, en dat de schade, die aan het religieuse en zedelijke leven van ons opkomend geslacht door deze langdurige mobilisatie is toegebracht, niet is te overzien. Is het dan wonder, dat wanheer dit anti-militairisme zich ook onder ons aandient, niet zoo zelden in religieusen vorm gekleed, en met een beroep cp Christus' woord, niet weinigen daaraan hef oor leenen en gevaar loopen door dit drijven te worden meegesleept. De schrikkelijkheid van den wereldoorlog, dié zich rondom ons afspeelt, en de onchristelijke geest van ons leger hebben den akker voor dit zaad toebereid.

Te meer is het daarom roeping zoowel van de Christelijke pers als van de bediening des . Woords en het catechetisch onderwijs om tegen deze anti-militairistische propaganda te getuigen en juister licht te laten - vallen op wat Gods Woord ons aangaande dit vraagstuk leert.

Moeilijk nu kaa dit niet vallen, omdat dit vraagstuk niet pas in onze dagen is opgekomen, zelfs niet dagteekent uit den tijd der Mennonieten, die elk voeren van het zwaard als in strijd met Gods Woord afkeurden, maar zoo oud is als de Christelijke Kerk zelve. Gelijk Dr. K. H. E. de Jong in zijn interessante sixxèxc ov^r dienstweigering bij de oude Christenen heeft aangetoond, zijn er van meet af in de Christelijke Kerk mannen geweest, die het dienstncmen of dienstverrichten in het leger als zonde beschouwden en zelfs liever zich martelen lieten, dan de wapenen voorden Keizer te dragen. De oude martelaarsverhalen leveren daarvan meer dan een voorbeeld. En al mag men meenen, dat deze mannen faalden in hun oordcel, - men moet toch bewondering over hebben voor derl heldenmoed, waarmede zij zelfs hun leren ten offer brachten voor hun overtuiging. Nu school de oorzaak van dit verzet tegen den. krijgsdienst bij dcr.e oude Christenen zeker voor een niet gering deel in het groote gevaar, dat de krijgsdienst meebracht van besmetting met de heidensche afgoderij. Eerst als met Keizer Constantijn het Christendom in den Staat zegeviert, en daarmede ook uit het leg-r het heidendorn verdwijnt, wordt het verzet tegen den krijgsdienst minder en neemt allengs geheel af.

Maar die oorzaak lag toch ook, zooals uit de antwoorden dezer martelaren blijkt, niet minder daarin, dat men-meende, opgrond van Gods Woord, dat de krijgsdienst zelf voor een Christen verboden was. .De Christenen, zoo antwoordden ze, waren »zonen des vredes«, die geen bloed mochten vergieten en aan geen oorlogsgeweld mochten, deelnamen, zelfs niet tot verdediging van het vaderland. Ook zij befieperi zich, evenals men dit thans doet, op het gebod Gods : gij zult niet dooden, en vatten dit in absoluten zin op ; ze verwezen naar de Bergrede, waarin Christus weerloosheid tegenover den vijand gepredikt had; ze meenden, dat uit het woord van Christus tot Petrus in den hof van Gethsemané gesproken : wie het zwaard neemt, zal door het zwaard vergaan, volgdej dat elk voeren van het zwaard voor Christus' discipelen verboden was. En niet alleen, dat zulke opvattingsn destijds bij de eenvoudige Christenen^ uit het volk gevonden werden, maar zelfs mannen als Origenes en TertuUianus, wier invloed zoo groot was, huldigden wel ten deele dezelfde denkbeelden en beriepen zich op dezelfde uitspraken der Schrift. Eerst Augustinus is de groote Kerkvader geweest, die — nadat Athanasius in het Oosten en Ambrosius in het Westen hem waren voorgegaan — dit vraagstuk grondiger onderzocht heeft, de argumenten aan de Schrift ontleend, getoetst, en aangetoond heeft, dat het dragen der wapenen in den krijgsdienst door Gods Woord ons niet verboden wordt. Hij deed dat-deels in zijn geschriften tegen de Manicheërs, die den krijgsdienst geheel veroordeelden, deels in zijn beroemd schrijven aan den Afrikaanschen veldheer Bonifacius, die gemoedsbezwaren had tegen den krijgsdienst en daarom er over dacht zijn commando neer te leggen. Augustinus ontried hem dat en toonde uit de Schrift hem aan, »dat de meening, dat niemand aan God behagen kan. die in de wapenen des oorlogs krijgsdienst verricht», onjuist was.

Tohannes de Dooper, zoo merkte hij terecht op, heeft niet, , tot de krijgslieden, die tot hem kwamen om gedoopt te worden, en vroegen : wat moeten wij doen ? geantwoord: »werpt de wapenen weg, verlaat den krijgsdienst", maar: »doet niemand overlast, ontvreemdt niemand het zijne door bedrog, en laat u vergenoegen met uwe bezoldigingen." Vooral dit laatste woord toont wel afdoende aan, dat Johannes den krijgsdienst niet veroordeelt, maar alleen de misdrijven, waaraaiï de soldaten uit dien tijd zich schuldig maakten. Christus zelf, zoo merkt Augustinus voorts op, heeft het geloot van den Centurio geprezen, die zeide : »ook "ik ben een man onder de machtvan anderen gesteld, hebbende onder mij krijgsknechten ; en ik zeg tot dezen : ga ! en hij gaat en tot den ander: kom! en hij komt, en tot mijnen dienstknecht: doe dit! en hij doet het* en met geen woord hem geraden den krijgsdienst te verlaten als een zondig bedrijf. En evenmin heeft de" Apostel Petrus dit gedaan, toen" Cornelius, de hoofdman over honderd, zich met zijn gezin doopen liet. Het getuigenis, dat hem gegeven werd, dat hij godzalig was, vreezende God met geheel zijn huis, toont wel, dat men ook in het leger een godzalig man wezen kan, en God kan vreezen, al draagt men de wapenen. Dit drietal voorbeelden uit de Schrift is zeker afdoende, want indien het dragen der wapenen zonde is en door God den Heere ons is verboden, dan is het onbegrijpelijk, dat noch Johannes de Dooper, noch de Apostel Petrus, noch Christus zelf aan deze krijgslieden den eisch gesteld hebben, dat zij den legerdienst zouden verlaten. Christus heeft, wanneer hij kranken genas, die gezondigd hadden, of aan de boetvaardige zondares de zonde vergaf, of weigerde over de overspelige vrouw het oordeel uit te spreken, dit nooit gedaan zonder - daaraan de ernstige waarschuwing toe te voegen: ga heen en zondig niet meer. Maar tot den hoofdman over honderd, die tot Christus 'kwam, om hem om de genezing van zijn dienstknecht te bidden, heeft Christus niet gezegd: ga heen en verlaat den krijgsdienst, want deze is zcnde voor God. Evenmin is dit geschied door Johannes den Dooper of door den Apostel Petrus, toen zij krijgslieden doopten. En hoe uitvoerig de Apostelen in hun zendbrieven over alle verhoudingen van het maatschap pelijk leven handelen en in die verhoudingen de eischen der Christelijke zedewet handhaven, nergens wordt door hen ook maar met één woord de eisch gesteld, dat wie een Christen geworden is, den krijgsdienst meet verlaten. Ook het beroep, dat men doet op het gebod : gij zult niet dooden, of op het woord van Christus tot Petrus: die het zwaard neemt, zal door het zwaard vergaan, of op de Bergrede, waarin gezegd wordt, dat we hem, die ons op de rechterwang slaat, ook de linkerwang zullen toekeeren, houdt geen steek en berust, gelijk Augustinus aantoont, op misverstand van deze plaatsen. Dezelfde God toch, die op Sinaï gezegd heeft, dat men niet dooden mag, heeft aan Israël allerlei wetten gegeven voor den oorlog, en hun zelfs gelast door den krijg Kanaan te veroveren. De vroomste vorsten onder Israël, een David en anderen, hebben oorlogen gevoerd om het land tegen den vijand te verdedigen. Ook in het Nieuwe Testament wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de Overheid v^nGoAhztzwaard heeft ontvangen, en dat zij het gebruiken mag en moet om de kwaden te wederstaan en te straffen. Waaruit van zelf volgt, dat het gebruik van het zwaard op zich zelf geen-zonde is en de Overheid het ook gebruiken mag om een vijand, die het land binnentrekt, te wederstaan. En wel heeft Christus aan Petrus verboden het zwaard te trekken, en gezegd, dat wie het zwaard neemt, door het zwaard zal vergaan, maar dit geldt alleen het gebruikmaken van het zwaard om Christus of zijn Kerk te verdedigen, wat aan geen geloovige toekomt, daar Christus zijn rijk wil uitbreiden niet door vleeschelijke wapenen, maar door het geestelijke wapen van Zijn Woord. Ook het beroep op hetgeen Christus in de Bergrede gezegd heeft, gaat niet op, omdat wat Christus hier zegt, niet de Overheid geldt, maar de particuliere geloovigen.

Onrecht, ons aangedaan, mogen we niet wreken, maar tnoeten we lijdzaam dragen.

Maar de Overheid heeft de gerechtigheid Gods te handhaven, en weerloosheid tegen het kwaad kan daarom nooit haar roeping zijn.

Het is aan het afdoend betoog van Augustinus te danken, dat de Christelijke Kerk haar oorspronkelijken afkeer tegen het dragen der wapenen heeft opgegeven en sindsdien erkend heeft, dat ook de krijgsdienst voor de Christenen geoorloofd is en zelfs plicht kan worden, wanneer de Overheid dat eischt. En niet alleen de Middeleeuwsche Kerk heeft zich bij dit gevoelen van Augustinus aangesloten, maar evengoed de Protestantsche Kerken; men behoeft de geschriften van Luther, Zwingli en Calvijn en alle Reformatoren maar op te slaan om daar dezelfde gedachte ontwikkeld te vinden. Ook in de belijdenis^ geschriften der Protestantsche Kerken wordt het recht der Overheid om het zwaard te gebruiken en dus ook tegen den buitenlandschen vijand met het zwaard zich te verdedigen, uitdrukkelijk erkend.

Alleen bij de secte der Anabaptisten was dit anders. Zij die zelf eerst door wapengeweld tot de schrikkelijkste burgeroorlogee hebben aanleiding gegeven, hebben later het gebruik van de wapenen absoluut afgekeurd, en dat beginsel is ook door de Kwakers overgenomen. Maar afgezien van deze secten, kan men gerust zeggen, dat heel de Christelijke, Kerk, de Oostersche en de Westersche, de Roomsche en de Protestantsche, de Luthersche en de Gereformeerde, de Presbyteriaansche en de Episcopaalsche het gevoelen van Augustinus gedeeld hebben. Het is dan ook veel meer de invloed van het Tolstoïanisme, dat van Rusland uit in heel de wereld zijn aanhangers kreeg, dan een actie van uit de. Christelijke Kerk lelve, die dit verzet tegen den krijgsdienst weder deed opkomen, al dient het zich ook in Christelijken vorm aan en doet het een beroep op het gebod van God of op enkele kwalijk verstane uitspraken van Christus.

Natuurlijk is hiermede allerminst bedoeld, dat we een bewonderaar van het militarisme zouden wezen of den oorlog zouden willen verheerlijken. Diep in de ziel van elk Christen is een dorst naar het rijk van vrede, waarin geen wapengeweld meer zal gevonden worden. Vredevorst is de heerlijke naam, dien onze~ Koning draagt. Maar hoezeer we daarom het pacifisme steurien en elke poging van harte welkom heeten om de geschillen tusschen de volkeren niet door oorlogsgeweld, maar door arbitrage te doen beslissen, — zoolang het Godsrijk op aarde nog niet gekomen is, zullen naar Christus eigen woord de oorlogen niet ophouden. Veroveringszucht zal telkens weer bij de groote Mogendheden den oorlogshartstocht ontketenen. En dan' te weigeren het zwaard te dragen in 'dienst der Overheid om aan den vijand, die ons aanvalt, weerstand te bieden, is niet naar Gods Woord, maar gaat tegen het Woord van God in.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1917

De Heraut | 4 Pagina's

Amsterdam, 23 November.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1917

De Heraut | 4 Pagina's