GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Be Heere regeert”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Be Heere regeert”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zegt onder de Heidenen: De HEERE regeert; ook zal de wereld bevestigd worden; zij zal niet bewogen worden. Hij zal de volken richten in alle rechtmatigheid.

Te midden van 't bange wereldgewoel is er geen stem uit den Hooge, die zoo machtig aangrijpt, als de alle verzet ter neerslaande betuiging : „ Ve Heere regeet t" ! ,

Niet als kwam hierin de Goddelijke verzekering tot ons, dat alle leed geweerd en alle smart ons gespaard zal blijven. De Schrift zegt 't ons wel anders. Keer op keer toch , wendde de toorn des Almachtige zich juist tegen zijn verkoren volk. Babyion krijgt de overhand. De Koning

van Babel slaat heel Israël ter neder. Jerusalem wordt half verbrijzeld, de Tempel op Sion verwoest, en heel een schare uit het geheiligde volk wordt op wreede wijze in ballingschap weggesleurd naar 't land van den vijand.

Zeker, er zijn tijden geweest, toen Israel als volk alle voorspoed genoot. In Gosenland genoot het aanvankelijk weelde. Ook onder David klom 't tot eere op, en toen Salomo's roep door heel het Oosten uitging, en Scheba's Koningin naar Jerusalem optoog, om hem te hooreUj was er geen volk, dat meer dan Israël in de bewondering van heel 't Oosten genoot.

Maar die bloei en dit welvaren hield geen stand. Geestelijk zonk Israel gedurig in. Enten slotte werd 't verstrooid onder alle machthebbende volken, en' scheen het aloude Israel verstooten en ten verderve gedoemd te zijn. In eeuw na eeuw maakte dan ook de wanhoop en de vertwijfeling zich van de volksleiders meester, en scheen het of, met Edom en Babel, straks ook Israel als volk zijn bestaan zou zien ondergaan.

En toch zonk Israel niet in. Toch heeft Israel veeleer Babel en Rome overleefd. En zelfs gedurende den nu. God zij lof, geëindigden oorlog viel een ritseling op nieuw in Israels volksbestaan waar te nemen. Neen, Israel stierf in deze dertig eeuwen, na Rehabeam, niet weg. Er was een geheimnis, maar dat Israel, eeuw voor en na, liet voortbestaari. En op de vraag, waaraan dit was toe te schrijven, kwam én voorheen en ook nu^ voor de geloovigen nooit een ander antwoord van Boven, dan de alles beheerschende betuiging: *De Heere regeertt.

Telkens gaat dit dan tegen onze verwachting in. »Wat vaderc, zoo vraagt de Schrift zelve ons, > wat vader is er die den zoon niet kastijdt? » Herhaaldelijk zelfs ontvingen we den indruk, alsof wie afdwaalde van den Almachtige en in ongeloof verviel, de weelde des levens ontving en voorspoed zonder einde genoot, terwijl juist omgekeerd de kinderen Gods in tegenspoed de vreugde des levens dierven. Job blijf nog altoos het type van den man die God vreest, en door ramp na ramp overweldigd wordt. En heel de Psalmbundel door dreunt u aldoor het bang geroep tegen van het volk Gods, dat in zijn overweldigenden tegenspoed dreigt om te komen.

Het is heel de Schrift door vlak het tegendeel van wat ge zoudt vermoed hebben. Wie van God afdoolde, zoudt ge gewaand hebben, zal onder het bitterst lijden bezwijken, en wie trouw aan zijn God zich vastklemt, zal staan als 't koren dat op den akker rijpt. En toch gaat 't zoo telkens vlak omgekeerd. Niet Kaïn komt om, maar Abel. En heel de heilige historie door is 't, of het levensgeluk tiert en bloeit bij wie God verzaakten, terwijl omgekeerd de man die zijn God verlaat, zich in levensweelde blijft verheffen.

De tegenspoed van den Godvreezende is geen uitzondering, maar in heel Israels heilige historie regel, terwijl omgekeerd Egypte tiert, en Babyion bloeit, en Rome met zijn zwaard heel de bekende wereld aan zich onderwerpt. En toch, wie, als de Middeneeuwen ingaan, eenerzijds de positie van Gods Kerk, en anderzijds die der volken nagaat, kan niet anders dan dankend zich verwonderen over de gelukkige uitkomst van Gods bestel. Het scheen alles onder te gaan, maar de Heere bleek toch van achteren te regeeren, en de uitkomst van zijn albeheerschende beschikking liep toch in 't eind op de glorie van Zijn Naam en op de terneerwerping van de onheilige machten uit. En wie nu van achteren, bladzij voor bladzij, de historie der volken, eerst in Azië, en daarna in Europa nagaat, staat van zelfbewondering stil voor wat in 't eind gewrocht bleek. Uit 's menschen doen had niets dan jammer zonder eind kunnen voortkomen, maar ten slotte bleek 't toch alles de Kerke Gods tot hooger gelukstaat op te voeren. En ten leste was er op de vraag, waaraan we deze gelukkige wending der historie te danken hadden, geen ander antwoord denkbaar, dan altoos weer het kernachtig woord van den Psalmist: »De Heere regeert."

Eü toch, hóe verrassend gelukkig ook in de eeuw der Reformatie het lot der Christenvolken zich ontplooide, de heilige Gpdsvrede hield al spoedig daarna, noch ónder de volken, noch in het huiselijk leven, noch in het maatschappelijk samenstel stand.

Nog 't '• vierde eener eeuw was niet doorloopen, of het zondig karakter van onze samenleving straalde weer aanstonds door. Zoolang God de Heere ons in bange verdrukking den gang van 't leven deed doorworstelen, klemde ook ons volk zich aan zijn God vast; maar zoo was de bange druk niet voorbij, of nogmaals strekte ook ons Christenvolk de hand begeerig naar de weelde des levens uit, en het geloof werd almeer verzaakt, en de God der vaderen almeer vergeten. Had nu de Heere onze God in die meer ontspannen dagen ons duurzaam den volksvoorspoed in volle garven toebedeeld, zoo zou de afval ons steeds vender hebben doen afwijken, en zou er ten slotte, evenals in Noachs dagen, geen volk Gods meer gespaard zijn gebk' ven. En wie hier tegen waakte, was niet dè Kerk op aarde, maar was de Heere. Op nieuw zond Hij den diuk en den jammer onder ons uit En daaraan, en daaraan alleen, was 't te danken, dat ten slotte de afval toch weer gestuit werd, en er bij vernieuwing voor een geloofsvernieuwing te danken viel. Er was een weeropwaken, een reveil gelijk men het veelal noemt, en allengs bloeide weer wat geheel verdord scheen. Het lijden was geleden. De teekenen van bekeering vertoonden zich allerwegen. En zoo bleek ook hier weder, hoe dringend noodig het lijden voor ons geweest was; en hoe ook hier de lofzang: »De Heere regeert" als vanzelf aan onze dankende lippen ontgleed.

Zoo was de historie van ouds, en zoo blijft de historie ook nu.

Hoe bezield hoog het lied der aanbidding in onze bedehuizen ook voor onzen God moge opstijgen, de zonde kleeft nog aan heel ons menschelijk bestaan op aarde, en telkens weer ziet ge voor oogen, hoe wat gereinigd scheen, toch weer bezoedeld blijkt door het stof, dat zich uit de zondige maatschappij tot in de Kerk van Christus neerslaat. Dat kan dan de dwaling der philosophie zijn, dié de waarheid aanrandt, of ook de materieele macht die het geestelijk leven neerdrukt, of ook de zondige begeerte die vlast op zondig zingenot; doch dat is slechts onderscheid in den vorm, en feitelijk komt 't steeds op de ééne zelfde zonde neder, die ons derwijs verlagen kan, dat we ons niet meer voor onzen God verootmpedigen, maar de eere zijns heiligen Naams laten wijken voor wat ons zondig hart streelt.

Liet nu de Heere ons hierin naar eigen inspraak voortgaan, zoo zou onze afval steeds grooter afmetingen aannemen, en zou, als wij regeerden, de jammertoestand waaruit alleen Noach gered werd, onder ons terugkeeren. En dat dit verhoed en voorkomen wordt, is eeniglijk aan het alles beheerschende feit toe te schrnven, dat t niet gaat naar ons bedoelen, maar dat Gods bestel tenslotte immer op nieuw doorgaat, en dat 't gedurig klaarder, in ons eigen levenslot en in 't lot der volken blijkt, hoe niet wij de wereld leiden, doch dat de Heere regeert^ en dat hierdoor alleen weer telkens onze behoudenis opleeft.

Laat daarom nimmer de klaagtoon zich van ons meester maken, als vaak onze bede niet verhoord wordt, en leed na leed ons de levensvreugde rooven komt, en er vaak een siddering door ons hart gaat.

Ware onzer een heilig leven, zoo zou dit niet behoeven, en zou veeleer volstandig geluk reeds hier ons deel zijn, gelijk 't eens zijn zal in 't Vaderhuis. Maar nu we nog met de smet der zonde op ons hart in deze zondige wereld onzen weg naar het einde hebben voort te zetten, en er geen dag voorbij gaat, dat ook onze voet op 't glibberig pad der wereld niet uitglijdt, ligt onze behoudenis alleen in den vreugderoep^ dat de Heere regeert.', en zulks niet alleen onder de volken, maar ook in ons huisgezin, moge 't zijn ook in ons eigen hart!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Be Heere regeert”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1919

De Heraut | 4 Pagina's