Een buitengewone plek voor bijzondere kinderen - pagina 113
Driekwart eeuw kinderstudies in het Peadologisch Instituut te Amsterdam (1931-2006)
het paedologisch instituut op eigen benen
112
Meerdere van hen waren door Waterink opgeleid. De Wit voor de pedologie, psychologie en speciale pedagogiek (1960) stond het dichtst bij de opdracht die Waterink had. H. R. Wijngaarden kreeg een ordinariaat voor de persoonlijkheids‑ en karakterleer (1958), S. D. Fokkema voor de algemene psychologie en methodenleer (1961), C. Sanders voor de theoretische psychologie (1962), J. W. van Hulst voor de pedagogiek (1962) en P. J. D. van Drenth voor de test‑ en bedrijfspsychologie (1967). 36 Bovendien ontstonden nieuwe studierichtingen als sociologie en agogiek waarmee de kennis en het onderzoek van leefsystemen toenam. Ook het werkveld veranderde. Het lom-onderwijs was in de meeste plaatsen van de grond gekomen, er was een breed scala van hulpverlening aan gezinnen en scholen ontstaan in de vorm van gemeentelijk sociaal maatschappelijk werk, Medische Opvoedkundige Bureaus (mob’s), remedial teachers en schoolbegeleidingsdiensten. 37 Binnen dat geheel werd het steeds belangrijker het pi en zijn professionele status te verdedigen en veilig te stellen. Waarin onderscheidde het zich van andere hulpverlening? In de loop van de jaren moest men, om voor subsidies in aanmerking te komen, steeds weer dat eigen karakter verdedigen. Men legde daarbij drie troeven op tafel. Allereerst de band met de universiteit. Daardoor kon goede en wetenschappelijk onderbouwde hulpverlening plaatsvinden. Bovendien ging de opleiding van studenten door groeiende aantallen een belangrijker plaats innemen. Het pi bood wat dat betreft een goede stageplek, ook voor hbo-studenten. De opleiding van psychologen en pedagogen was ook een maatschappelijk belang vanwege de groei van de jeugdhulpverlening en het speciaal onderwijs. Dit punt was ook een belangrijk argument tegenover de vu voor het verkrijgen van financiële steun. Een tweede troef was dat het pi behandeling bood aan kinderen die ergens anders niet terecht konden of van wie de problemen zo complex waren dat een multidisciplinaire aanpak noodzakelijk was. Het pi was als het ware de couveusekamer van het lom en de jeugdhulpverlening. Bovendien schoof men steeds weer naar voren dat het pi een van de weinige instellingen was die zowel het kind als het gezin behandelde. Men ging sinds 1970 over cliëntsystemen praten als het over kinderen ging: het kind is onderdeel van een gezin met ouders, broertjes en zusjes. Wilde een kind goed geholpen kunnen worden dan moest ook het gezin behandeld worden. Daar had men eerder ook
Een buitengewone plek; Perfect Service; pag 112 2e proef
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2006
Historische Reeks | 247 Pagina's
![Een buitengewone plek voor bijzondere kinderen - pagina 113](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/historische-reeks/een-buitengewone-plek-voor-bijzondere-kinderen/2006/01/01/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2006
Historische Reeks | 247 Pagina's