Jaarboek 1927 - pagina 107

113 examJneeren. De studenten zouden dan moeten kunnen kiezen, bij wien zij college wilden loopen en examen wilden doen. Wanneer het de Vrije Universiteit zou gelukken wetenschappelijke mammen van Gereformeerd beginsel voor deze vakken te vinden en men van de Gemeente Amsterdam gedaan zou kunnen krijgen, dat deze hoogleeraren als bijzondere hoogleeraren gelijke rechten kregen van zitting in senaat en faculteit als de door de overheid aangestelde hoogleeraren, dan zonden wij ons doel wel niet bereikt, dooh wel zooveel mogelijk .benadeird hebben. Wil men dus aanslniting bij de Amsterdamsche Umiversiteit zoeken, dan zal eerst mo'eten worden nagegaan, of het Gemeentebestuur gerechtigd is een van de H.O.-wet afwijkende regeling te maken. Art. 71 van de H.O.-wet luidt: „De gemeentelijke Universiteit te Amsterdam heeft ten aanzien van de door haar af te nemen examens en te verleenen dootiorale graden, alsmede ten aanzien van de door haar uitgereikte getuigschriften, waarvan de hoedanigheid van meester in de rechten, arts of apotheker wordt ontleend, gelijke rechten als de Rijksuniversiteiten, mits zij ten minste de vyf in artikel 76 genoemde facul'teiten bevatte, voorts voldoe aan al de eisohen, krachtens de wet ten opzichte van den omvang van ihet onderwijis, de promotiën, de examens en de toelating daartoe voor de Universiteiten gesteld en bovendien de aanstelling van de hoogleeraren aan onze bekrachtiging worde onderworpen". Speciaal van belang voor de onderhavige kwestie is 'het voorschrift, daJt de Gemeentelijke Universiteit moet voldoen aan al de eischen krachtens de wet ten opzichte van de examens gesteld. De H.O.-wet bepaalt met ibetrekking tot de examen in art. 136: „Alle examens aan de Universiteit worden afgenomen door de faculteiten." Het is mi de vraag, of de gemeente Amsterdam in strijd met de artt. 71 en 136 der H.O.-wet zou komen, wanneer zij de verordening tot regeling van dé Universiteit in dier voege wijzigde, dat de bijzondere hooigileeraren, aangewezen door de V. U. deel • uitmaakten van de faculteit en aan de studenten het reoht werd gegeven om in plaats van door den door het gemeentebestuur benoemden hoogleeraar, door den ibijzonderen 'hoogleeraar te worden geëxamineerd in het door dezen gedoceerde vak. Eenerzijds kam men de meenimig verdedigen, dat de artt. 71 en 188 H.O.-wet het 'begrip faculteit en de positie van den bijzonderen hoogleeraar in de faculteit ook bindend vaststellen voor de gemeente Amsterdam, in idler voege, zooals de H.O.-wet-een en ander nader uitwerkt. Anderzijds, dat nu slechts wordt voorgeschreven, dat de faculteit mo'et examineeren, er, gezien de praktijk, dat meestal slechts enkele leden der faculteit examineeren, geen bezwaar tegen bestaat, dat de gewone hooigleeraar wordt vervangen door een ibijzonderen hoogleeraar, mits deze slechts deel uitmaakt van de faculteit. Aangezien hier ruimte is voor verschil van inzicht en eene beslissing

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen