Jaarboek 1934 - pagina 79

77

Iets breeder moet ik stilstaan bij enkele belangrijke wetswijzigingen, over welke ons advies werd gevraagd, waarbij 'k uiteraard deze adviezen zelf, als niet voor publicatie bestemd, terzijde laat. De eerste wetswijziging raakt de college- en examengelden. Volgens de oude wet was iemand die over vier jaar collegegeld had betaald of een rijksbeurs had genoten, van verdere stortingen vrij en kon hij, bij een examen afgewezen, dit eenmaal gratis overdoen; voorts was het hier en daar gewoonte, dat van studenten betaling werd gevorderd voor onderwijsbenoodigdheden, hun op de laboratoria verstrekt. Het eerste nieuwe wetsontwerp beoogde nu de vrijstelling van de betaling der collegegelden niet meer na het vierde studiejaar maar eerst na een met goed gevolg afgelegd doctoraal examen te doen ingaan, wilde het verschuldigde bedrag van ƒ 300.— op ƒ 400.— verhoogen indien de titel van doctorandus niet binnen een door de faculteiten in onderling overleg te bepalen termijn was afgelegd, hief de vrijstelling inzake examengelden op, en legde de practijk inzake de onderwijsbenoodigdheden in de wet vast, alles zonder eenige verzachting voor de overgangsperiode. Geen wonder, dat in breeden kring bezwaar rees. De bedenkingen raakten uiteraard vooral het ontbreken van een overgangsbepaling, en voorts het vaststellen van een termijn voor de doctorale examina; het eerste scheen voornamelijk onbillijk ten aanzien van hen die reeds aan de verplichtingen, uit de oude regeling voortvloeiend, hadden voldaan en, wijl ze meenden van verdere betalingen af te zijn, door de voorgestelde wijziging ten ernstigste zouden worden gedupeerd; het tweede belemmerde ingrijpend de bewegingsvrijheid der verschillende faculteiten. Aan beide bezwaren kwam het gewijzigde ontwerp, 7 Aug. j.l. reeds wet geworden, gelukkig geheel tegemoet. — Raakt, zoo zal misschien de een of ander vragen, dit alles echter niet uitsluitend de Rijksuniversiteiten? In eerste instantie wel. Doch volgens art. 186 g van de wet op het Hooger Onderwijs is de V. U., zullen althans haar graden het civiel effect behouden, verplicht te dezer zake een regeling te hebben, welke niet lager mag gaan dan die welke aan de Gemeenteuniversiteit van Amsterdam geldt, welke zelf weer sinds 26 Juli 1933 met die der Rijksuniversiteiten overeenstemt. Een wijziging van ons reglement in dien geest — bij welke uiteraard de Theologische Faculteit niet betrokken is — zal dan ook wel binnenkort zijn te wachten. Hoe ze zal werken is nog moeilijk te zeggen. Laten we hopen, dat mede door dezen maatregel in de toekomst de curve van het aantal studeerenden niet verder zóó angstig blijve stijgen. Wat de reeds ingeschrevenen betreft zal de bepaling inzake de examengelden er wellicht toe leiden, dat niemand zich meer onvoorbereid voor de examinatie aanmeldt, en dus m'n opvolger een nog lager percentage afwijzingen zal hebben te vermelden. Tegenover deze mogelijke winst kunnen echter ongetwijfeld ook nadeelen gesteld: zoo staat, gelijk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen