GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

1903 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 17

Bekijk het origineel

1903 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 17

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

13 worden vernietigd; de eerste kunnen weder nieuwe soorten voortbrengen, de andere verdwijnen zonder nakomelingscha.p. De grondgedachte van deze theorie leidt ons tot de overtuiging, dat in zekeren zin soorten door de natuurlijke „Auslese" niet ontstaan, maar vergaan. Welk aandeel bij het ontstaan der grootere of collectieve soorten schrijft men toe aan mutabiliteit en welk deel aan de natuurlijke „Auslese" tusschen de ontstane elementaire soorten? Vele schrijvers nemen b.v. een directe inwerking van veranderde uitwendige levensvoorwaarden op planten en dieren zoodanig aan, dat daardoor de eigenschappen zich in een de nieuwe omgeving beter geadapteerden vorm zouden ontplooien. De omgeving zou alzoo onmiddellijk een doelmatige verandering geven. Zulk een opvatting schijnt echter niet veel meer dan een omschrijving van het te verklaren feit te zijn. Darwin neemt in zulke gevallen alzijdige mutabiliteit met „Auslese" der meest geschikten aan. „Deze opvatting schijnt mij (De Vries) zoo lang de eenvoudigste en waarschijnlijkste te blijven, tot het gelukt, over het voorhanden zijn of ontbreken van zulk een mutabiliteit experimenteel bewijs te hebben." W. B. Scott is een der meest beteekenende voorvechters der mutatieleer, die zich echter uit palaeontologische gronden tegen de hypothese der alzijdige mutabiliteit verklaart. Want het schijnt dat deze hypothese met de palaeontologische feiten en voornamelijk met de merkwaardige ontdekking der continue ontwikkelingsrijen in overeensteinming is. De soorten, die niet deugden, kunnen zoo talrijk ontstaan zijn, als men maar wil voorstellen, zonder dat zij ooit ook maar een spoor in de geologische lagen behoefden achter te laten. De continue serieën wijzen op een „Auslese" in constante richting gedurende lange tijdruimten, eischen echter tot hare verklaring eene mutabiliteit in constante richting volstrekt niet. Scott zegt, dat goed bekende palaeontologische rijen „lückenlos" zijn, terwijl de „lückenhaften" rijen blijkbaar die zijn, welke slechts onvolledig bekend zijn. Deze onvolledigheid komt öf door het ontbreken van enkele geologische lagen uit bepaalde perioden, öf door het feit, dat het tot nu toe nog niet gelukte de „fraglichen" lagen grondig te onderzoeken. Volledige ontwikkelingsrijen (stamboom van het paard b.v.) vertoonen het opvallende, dat ze zoo te zeggen rechtlijnig zijn. De ontwikkeling gaat direct op het doel af zonder afwijkingen, voornamelijk zonder een doelloos heen- en weergaan in een zigzaglijn. Vertakkingen van den stamboom komen voor, maar zelden. De vraag is nu, hoe zulk een „zielstrebige" ontwikkeling uit natuur-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1903

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 166 Pagina's

1903 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 17

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1903

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 166 Pagina's