Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit 1960-2001 - pagina 187
dat Instituutsleden zich met echt zorgen bleken te maken over de problemen die
de faculteit bedreigen, sterker nog, dat men zich over het algemeen niet eens
bewust IS van een probleem".
Daarmee gaf Otto impliciet te kennen dat de gesignaleerde problemen en
bedreigingen voor een belangrijk deel perceptueel van aard waren. In feite
ging het daarbij vooral om de wijze waarop men aankeek tegen de wenselijke
balans tussen individualisme en collectivisme binnen een professionele
wetenschappelijke organisatie als de faculteit Daarin bestonden aanzienlijke
verschillen Bij het wetenschappelijk personeel en zeker bij de leidinggeven-
den daarbinnen lag het accent welhaast vanzelfsprekend op individuele vrij-
heid en creativiteit en daarmee op een centrale rol van vakgroepen en leer-
stoelen, ook met betrekking tot de facultaire beleidsvorming. Bij het niet-
wetenschappelijk personeel en bij de studenten, die zich beiden als potentiƫle
slachtoffers van een ongebreideld individualisme konden beschouwen, werd
veel meer de collectiviteit benadrukt Dat indiceerde een sterkere rol voor
bestuur en beheer op facultair niveau. Promovendi en ook het junior WP
namen in de discussie veelal een middenpositie in.
In zijn analyse concludeerde Otto m feite dat het individualisme te ver was doorge-
schoten of althans dreigde door te schieten en dat daarmee het functioneren en de
integriteit van de faculteit werden bedreigd. Het beeld kon ontstaan dat een goed- iss
willend faculteitsbestuur werd tegengewerkt door eigenzinnige en kortzichtige
wetenschappers. Er was meer "wij-gevoel" nodig Tegenover dat laatste staat binnen
de faculteit in het algemeen ook het WP sympathiek, de een overigens vrijblijvender
dan de ander. De facultaire gemeenschap onderschrijft m hoofdzaak de beschrijving
van de bestaande situatie, maar aan de zijde van het wetenschappelijk establishment
wordt de analyse van Otto voor het overige bepaald met gedeeld, men ziet geen
aanleiding tot wezenlijke veranderingen.
Het faculteitsbestuur (in september 1989 had Levelt de positie van decaan van
Vugts overgenomen) zat daarmee in een lastig parket Enerzijds, en vooral functio-
neel, kon het de analyse van Otto, die het zelf m met onbelangrijke mate had aan-
gereikt, grotendeels onderschrijven Maar anderzijds betwijfelde het of de ernst
van de gesignaleerde problemen, mede gezien de verhoudingen binnen de facul-
teit, drastische maatregelen kon rechtvaardigen. En zo koos, terwijl Otto uitsprak
zich hogelijk te verbazen dat hij m dit geval niet gevraagd was om mee te werken
aan de oplossing van de organisatorische problemen, het faculteitsbestuur voor de
weg van de geleidelijkheid. Aan de status quo binnen de faculteit zou vooralsnog
weinig veranderen. Het College van Bestuur stelde zich bij dat alles terughoudend
op, mede in het besef dat de situatie bij Aardwetenschappen met uniek was
Collegevoorzitter Brinkman gaf weliswaar te kennen^' dat het CvB van mening was
"dat aardwetenschappen zeer degelijk zou moeten overwegen om over te gaan tot
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's