Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit 1960-2001 - pagina 57
wetenschappen in de tweede helft van de jaren '60 ook het wetenschappelijk onder-
zoek geleidelijk aan van de grond beginnen te komen Voor een uitgebreide be-
schrijving van de inhoudelijke aspecten van dat onderzoek verwijzen wij naar Van
de Fliert (1980). In een bijlage bij dit hoofdstuk is van zijn bijdrage een samenvat-
ting opgenomen.
Structuur en organisatie
Kenmerkend voor de hier behandelde periode (en die situatie zou nog lang voort-
duren) IS dat er hoegenaamd geen sprake was van subfacultair onderzoeksbeleid.
Onderzoek en onderwijs waren in het verleden steeds direct verbonden geweest
met de positie van autonome docenten Vergde het onderwijs uit praktische over-
wegingen een zekere coördinatie, voor het onderzoek gold dat met vanzelfspre-
kend Onderzoek vormde het prive domein van de individuele docent en bepaalde
daarmee veelal ook zijn identiteit Meer dan onderwijs was onderzoek traditioneel
dus sterk leerstoelgebonden. Met de introductie van de WUB werd het onderwijs
toevertrouwd aan de supervisie van de, gedemocratiseerde, subfaculteit. Studenten
kregen daarbij, met name door hun paritaire vertegenwoordiging in de onderwijs-
commissie, een belangrijke invloed. Voor het onderzoek lagen de zaken anders.
Leerstoelen waren vervangen door vakgroepen. Dat betekende een sterk toegeno-
men invloed van de wetenschappelijke medewerkers, veel minder van de (docto- 55
r a a O s t u d e n t e n , o p de g a n g van zaken r o n d het o n d e r z o e k De a u t o n o m e z e g g e n -
schap van docenten met betrekking tot het onderzoek werd m feite vervangen
door een autonome zeggenschap van de vakgroep. Binnen de verschillende vak-
groepen werd in het algemeen wel een zeker onderzoeksbeleid gedefinieerd, maar
in de praktijk had dat veel te maken met de optelsom van de ambities van indivi-
duele wetenschappelijke medewerkers. Bij de vakgroep Hydrologie domineerden
overigens de ambities van de vakgroepvoorzitter, uitmondend in een conflict met
de wetenschappelijke staf (hoofdstuk 4). Er was bij alle betrokkenen binnen de
vakgroepen weinig neiging om de lokale vrijheid van onderzoek onderhevig te
maken aan centrale beleidsvoering. Wel wordt er in december 1971 een "voorlopige
commissie voor de inventarisatie van onderzoeksprojecten" ingesteld (leden zijn
Groen en Nijman) Pas in december 1974, wanneer op universitair niveau een
onderzoekspool zal worden ingesteld waaruit formatieplaatsen verworven kunnen
worden, komt het tot de formele instelling van een Onderzoekscommissie Leden
zijn dan Uytenbogaardt (die tot voorzitter wordt gekozen), Breimer, Roeleveld, De
Vries en Vugts Veel meer dan enige administratieve coördinatie, het voorbereiden
van de prioritering van ingediende projecten en het adviseren over met onderzoek
verbonden grote investeringen doet de commissie echter niet Tweede- en derde-
geldstroomprojecten vielen in essentie buiten het blikveld van de commissie'*
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's
![Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit 1960-2001 - pagina 57](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/publicaties-vu-geschiedenis/aardwetenschappen-aan-de-vrije-universiteit-1960-2001/2005/01/01/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's