GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

STEMM

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STEMM

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over Gereformeerd en Christelijk-Gereformeerd (in verband mei „De Rotterdammer")-

De heer G. Buitendijk, Nassaukade 73, Amsterdam, bekend uit de Geref. Vereeniging voor Drankbestrijding en haar orgaan, scbrijft ons:

Weleerw. Heer en Br.,

Vriendelijk dank ik u voor de opneming in „De Reformatie" van 30 Sept. '29, van een deel van een artikel in ons „Maandblad", waarin leedgevoel werd uitgesproken over de treurige, 'kerkelijke verdeeldheid der Gereformeerden in ons Vaderland.

Het verheugde mij dat mijne verzuchting bij u in zoo goede aarde viel, en dat ik daaruit de conclusie mag trekken, dat uwe gestadige polemiek, uw standvastig verweer, als een ridderlijk geharnast strijder, voortvloeit uit den geest der liefde tot de broederen, en niet anders bedoelt dan misverstanden weg te ruimen, opdat, als er een werkelijke begeerte in de harten leeft om elkander te begrijpen, en tot het samenwonen in é é n K e r-k e 1 iJ fc Huis, die beletselen, onder den Geest en den zegen des Heeren, als sneeuw voor de zon mogen verdwijnen.

Als een zoon der Scheiding, — die echter met ziJn volle ziel leeft in de rijke weldaden en zegeningen, door God ons geschonken in de Vereeniging van „Afgescheidenen" en „Doleerenden", zóó, dat „A" en „B" en „G" bijna geheel weg mochten vallen — ga.at mijn hart vooral uit naar hen die bij die Vereeniging afzijdig bleven.

Met diep leedwezen nam ik dan ook kennis van de brochure van mijn vriend en broeder in den Gereformeerden drankstrijd, Ds A. M. Bert hof f, in dit jaar uitgegeven: „Hebben de Gereformeerde Kerken op de Synode van Utrecht 1905 haar on-S'chriftuurlijke Ver honds beschouwing verlaten? "

De verzekering der droefheid over de scheiding in den aanhef doet weldadig aan, maar de bespreking, de u i t-meting van het geschil, stelt bitter te leur.

Onze Gereformeerde Kerken worden daarin in zoo'n ongunstig daglicht gesteld, dat men de verzuchting moet slaken: broeder, broeder, 'zijt ge nu inderdaad zoo in gemoede verzekerd, dat wij ons, dóór dat geschil, zoo van uwe Gemeenten onderscheiden. Moogt ge zoo stellig verklaren, weet ge zoo vaet en zeker, dat in het algemeen, in onze Kerken „het Infellectualisme hoogtij viert (blz. 28) als onafwendbaar gevolg van de door u gewraakte leer beslissing? " (Synode 1905.)

Nooit heb ik leden onzer Kerken ontmoet, die „m e t verregaande lichtvaardig beid" 'het uitspraken, „dat zij ziehzelven hielden voor kinderen G o d s, op grond van h u n b e h o o r e n tot het zaad des Verbonds" (blz. 28). En weef onze far. Ds B. wel zeker, dat er zoo weinig wezenlijk onderscheid wordt gemaakt tusschen het waar zaligmakend geloof en het historisch geloof?

Steeds weer worden we van onze kansels gewaarschuwd, dat de genademiddelen geen grond voor ons kindschap, voor onze zaligheid kunnen of mogen zijn, maar, dat we de van God ons gegeven voorrechten toch ook niet mogen minachten of geringschatten.

Wanneer ik de dogmatische uitspraak van de Synode van 1837 der Christelijke Gereformeerde Kerk betreffende den H. Doop nog eens rustig nalees, dan moet ik, als gewoon gemeentelid zeggen: Zietdaar nu een beschouwing, zooals wij die doorloopend in de prediking onzer Gereformeerde Kerken mogen hoorenü

En dat ^xm dan die heillooze, on-Bijbelsohe prediking zijn? !

Ja, - want onze neo-Chr. Gereformeerden hebben die belijdenis yan de vaderen der Soheiding verworpen, bewerende dat die dogmatische uitspraak door latere Synodes herroepen zou zijn. Meesterlijk is door u in „De Bazuin" aangetoond, dat die bewering niet overeenkomstig de werkelijkheid is.

Het lijkt mij niet ondienstig, ook den lezers van „De Reformatie" 'die dogmatische uitspraak der Synode van '37 woordelijk voor te leggen, opdat dit punt in geschil, hen duidelijk voor oogen sta.

Ds Berkhof f zegt: onze kinderen zijn niet in re, maar in spe kinderen Gods (blz. 21). Di. van Velzen, B r u m m e 1 k a m p, S c h o 11 e, e. a., ik bedoel de Synode '37, zeide^) (en daarmede vereenigde zich Ds de Cock:

„Met Art. 34 onzer Geloofsbelijdenis, en Catechismus, Antw. 4 („kent en erkent de Synode op grond van Gods Woord"), dat de kinderen der geloovigen met hunne ouders in het verbond Gods en zijne gemeente begrepen zijn, uit kracht van Gods beloften; en daarom gelooft de Synode, met Hoofdstuk 1, Art. 17, der Dordtsche Leerregels, de godzalige ouders te moeten vermanen, om niet te twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, die God in hunne kdndschheid uit di't leven wegneemt. Daarom rekent de Synode met het Doopformulier, de kinderen der geloovigen te moeten houden voor lidmaten der ge me en te Ghristi, voor erfgenamen des rij'ks Gods en Zijns Ver bonds.

Dewijl echter het Woord Gods duidelijk leert, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn, en de 'kinderen der beloften voor het zaad worden gerekend; zoo houdt de Synode geenszins allen en een iegelijk hoofd voor hoofd, zoo min kinderen als volwassen belijders, voor ware begenadigden of wedergeborenen. Dewijl de Synode evenwel niet naar den verborgen raad Gods, maar naar Zijn geopenbaard Woord wenscht te oordeelen en te handelen, zoo kan en mag zij ook geen scheiding maken in de regeering der Kerk tusschen leden en leden, waarvan een gedeelte bij ons als bekeerden, een ander gedeelte als onbekeerden te boek zou staan.

In de prediking blijft echter ten sterkste de onderscheiding van het inwendig geestelijk leven aanbevolen, ter ontdekking der hypocrieten. In de prediking verkondigen wij, dat niemand tot de Kerk behoort dan de ware begenadigden en op dien grond verkondigen wij allen onbekeerden, dat zij niet tot de Kerk behooren, en, indien zij onbekeerd sterven, gewisselijk zullen verloren gaan. Hierdoor leeren wij geenszins een afval der heiligen, of een afvallen uit het Verbond der genade, maar wekken integendeel een iegelijk lidmaat ernstig op tot zelfonderzoek en beproeving voor God, en vermanen de bekommerden en verlegenen vanwege hunne zonden om hunne roeping en verkiezing vast te maken. Met deze gronden komen volkomen overeen de artikelen in den aanvang der Kerkordening gesteld en aangenomen".

Wanneer wij^ deze leer nu zouden moeten prijsgeven voor de nieuwere opvattingen onzer Christelijke Gereformeerde broeders, ja dan vrees ik dat we op geen vereeniging met hen mogen hopen.

Hoogachtend, Uw dw., G. BUITENDIJK.

Naschrift. Gaarne laat ik deze „Stem uit onze Kerken" doorklinken tot onze lezers. Tegenover het onbeholpen geredeneer van „De Rotterdammer", die de ontdekking deed, dat mijn „grondfout" was, dat ik vergat, dat de confessie verder reikt dan de kerkelijke grenzen, is een dergelijk schrijven wel eens goed: het bevestigt, dat de „grondfout" van „De Rotterdammer" is, te vergeten, dat ik nooit vergat, wat ik volgens dit blad permanent vergat. Juist omdat de confessie één is, moet men de kerkelijke grenzen niet trekken naar vriltófceur.

Wat die Synode van 1837 betreft: indertijd schreef de „Amst. Kb." in gelijken geest als inzender. Daarop zei „De Wekker": „o wat een domheid; de dogmatische besluiten van 1837 zijn later door de toenmalige Chr. Geref. Kerk (1840 e. v.) ingetrokken; het zal mij benieuwen, of de Geref. pers dit nu durft verder vertellen".

Vervolgens heb ik in + 8 art. breed die zaak besproken, en m. i. aangetoond, dat deze dogmatische artikelen volstrekt niet ingetrokken zijn.

Hierna evenwel een grondig zwijgen van „De Wekker" en ook van Ds Berfchoff, niettegenstaande deze het „Amst. Kerkbeurteiïblad" alsmede „De Wekker" had gebruikt om te zeggen, dat 1837 ingetrokken was.

Zulk een wegruimen van steenen noemt de heer Diemer dan broeders bestrijden. Zou hij wel goed gelezen hebben wat hij veroordeelt?

K. S.


1) „Hendrik de Cock, Eerste Afeescheiden 'Predikant iiï leven en werkzaamheden", door H. de Cook (zooa). Leeraar aam de Theologische School te Kampen, te Kampen bö S. V. Velzen Jr. 1860, Iteel II, Mz. 271.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

STEMM

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's