GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkelijke geëeeMheül en ïerËondsielioorzaaisIiell („Een roepstem" heantvraorfl.)

II.

(Naar de ééae avondmaalstafel? )

•Met vollea aandrang wordt door den eersten spreker van den Leidschen herdenkingsavond vermanend lieengewezen naar een bekend feit uit de geschiedenis van het volk van Abraham. De redenaar herinnert er aan, Iioezeer, naar de Schrift ons meedeelt, de vrome koning Hiskia bedacht geweest is op reformatie, en hoe hij daarbij den kring en het werkings-gebied van deze reformatie niet büperkt gehouden heeft tot zijn eigen rijksgebied, het rijk immers van de twee stammen, doch gepoogd' heeft, de noodige reformatie uit te breiden tot alle stammen van Israël, dus óók tot het tiejastamm enrij k. „Nu denkt de koning, gedreven door den Heiligen Geest niet enkel aan de eigen stammen, waarover hij de scepter zwaait, aan Juda en Benjamin. Neen, hij rekent er mede, dat er nog andere stammera. zijn, die tot Israël behooren en hij zendt de snelle loopers uit van Dan tot Berseba toe, hij zendt ze tot Naftali en Zebulon, tot alle stammen van Israël met de boodschap: viert met ons mede het pascha des Heeren, .keert terug tot den tempel te Jeruzalem om samen feest te vieren. Hij voelde de eenheid van Israël, hij voelt dat alle stammen bij het Paaschfeest hooren". Welnu, , — in dezen zelfden geest eener tot heel de kerk en heel het volk zich uitstrekkende liefde, in gelijken r-eformeerenden eenheidszin, wil thans ook de eerste spreker van den Leidschen herdenkingsavond aan de „gescheiden broeders" toeroepen: „Kom toch weder terug tot den éénen disch d-es Verbonds. Wij ontmoeten elkaar op allerlei terrein, wij werken op meer dan één gebied soms .samen, maar de plaats waar alle kinderen des Verbonds samen hooren, de plaats waar de eenheid der stammen toch allereerst en allermeest en allergeestelijkst uit moet komen, is toch de disch des Verbonds. Kom toch weder tot de kerk der Hervorming".

Wij zullen den spreker wel niet misverstaan; wanneer wij uitspreken, dat naar zijn meening met „de kerk der Hervorming" bedoeld is, en bedoeld moet worden: de Nederlandsch Hervormde Kerk van vandaag.

Wie zou niet den ernst eerbiedigen, die in dezen oproep spreekt? En dus: wie zal niet verlangen, dat op deze vraag het antwoord konkreet is?

Welnu, een konkreet antwoord zoekende, merken wij twee dingen op:

a. dat de parallel, die door dezen spreker getrokken wordt tusschen dezen zijnen oproep ter eener, en dien van Hiskia ter anderer zijde, niet klopt op de feiten van de hedendaagsche Hervormde Kerk, en dus onzuiver, feitelijk imaginair is.

b. dat hij ook niet rekent met het ingrijpende verschil tusschen Oude- en Nieuwe Testament, en dus niet „op zijn tijd" is, immers, niet beantwoordt aan den loop der heils- en openbaringsgeschiedenis.

ad , a). Wat bet eerste punt betreft, het is — en men worde nu niet boos, want een christelijk antwoord moet konkreet zijn — het is, objectief gezien, in den grond toch eigenlijk niet meer dan ©en schijn-beweging, wanneer op dien avond in de PieterskCirk tot ons, tot het Nederlandsche christenvolk, deze boodschap pers komen met de pretentie: neemt onzen oproep aan als zulk een, dio óók geschied is in da dagen van Hiskia.

De spreker van dien avond zeK maakt het ons gemakkelijk, dat te bewijzen. Hij begint immers zijn rede zelf met de erkenning, dat koning Hiskia „het met Gods hxdp weder zoover heeft mogen brengen in Juda, dat het Paaschfeest zal worden gevierd, zooals het in jaren en eeuwen niet gevierd is".

Blijkbaar bedoelt de spreker, dat koning Hiskia terzake van het Paaschfeest weer teruggegrepen heeft naar de wet; dat de koning getracht heeft, een hervorming door te zetten, welke tegenover de tot usantie geworden afbuiging van het mozaïsche voorschrift weer daarmede in o-vereenstemming wilde leven en doen leven. Naar alle waarschiJTilijkheld heeft de redenaar gedacht aan 2 Kronieken 30:5. Wij lezen daar: „Zoo stelden zij dan, dat men een stem door gansch Israël, van Berséba tot Dan, zoude laten doorgaan, opdat zij zouden komen O'm het Pascha den Heere den God Israels te houden in Jeruzalem; want zij hadden het in la, nge niet gehouden gelijk het geschreven was". De Staten^-ertaïing heeft hier de woorden „in lange"; en misschien klinkt deze uitdrukking nog na, als de redenaar zegt, dat , , i n jaren en eeuwen" het paaschfeest niet gevierd was, zóó als het nu zou gaan gebeuren.

Nu herinneren wij ons evenwel, dat de tegenwoordige Prof. Dr A. Noordtzij, in onzen studententijd lector te Kampen, op het college ar-^ chaeologie ons heeft geleerd, dat het hebreeuwscho woord „laroob" niet vertaald moet worden door „in lange niet", doch door „in g.etale". Het paaschfeest was niet naar de Schrift in getale gevierd. Het was m.a.w. niet met het gansch e volk gevierd. Blijkbaar slaat dit op de politieke gedeeldheid sinds Salomo'.

Een kleinigheid, die vertalings-kwestie.

Min of meer wel.

Maar dat wij er even op attendeeren, is het beste bewijs, dat het ons er niet om te doen is, elkaar in woorden te vangen.

Want het is duidelijk, dat de bijbelsche mededeeling inzake Hiskia's oproep nu nóg meer klemt, dan uit de Statenvertaling blijkt.

Lezen we den tekst op de wijze der Statenvertaling, dan zou men als gereformeerde zich eigenlijk wel wat heel spoedig van de vermaning van den hervormden spreker kunnen ontdoen. Men zou dan den redenaar kunnen tegenwerpen: „gij hebt zelf ons er aan , herinnerd_, dat de uitnoodigende koning Hiskia, VOORD'AT hij den oproep tot anderen richtte^ in zijn eigen gebied eerst weer met Gods hulp een paschaviering naarde Schrift in het leven geroepen had. 'Met Gods hulp — aldus zegt gij zelf — heeft hij het eerst zóó ver gebracht, dat zijn snelle loopers kunnen zeggen: komt naar ons toe, wij waarborgen u een paaschfeest, dat naar de w e t gevierd wordt". En zulke gereformeerden zouden, den spreker aan zijn eigen woorden houdende, hem kunnen vragen: „gij, die ons oproepen wilt naar Hiskia's voorbeeld, hebt ^ij vóór uw oproep uitging, het ook al zoo ver gebracht als Hiskia? Gij in uw „rijk"? .Wordt óók bij Uj die óns komt noodigen, inderdaad nu reeds een viering van het „pascha" naar de wet, naar de Schrift, ons gewaarborgd? Zoo neen, dan is uw parallel niet juist; want gij kunt dan niet de waarborgen ons geven, die Hiskia's boden aan de door hen genoodigden konden schenken.

Maar wij willen niet z: ulk een misschien, wat al te gemakkelijke en dus onbroederlijke beantwoording van den tot ons komenden oproep. Wij durven met alle gerustheid den bijbeltekst lezien, zooals het ons op het college archaeologie geleerd is. Wij móéten het trouwens ook. Want wij aanvaarden onmiddellijk den tekst uit het Kronieken-boek, zóó, als hij er feitelijk staat: hot pascha was niet gevierd „in getale"; het volle getal ontbrak. De scheuring tusschen twee- eu tien-stammenrijk had tot gevolg gehad, dat het pascha niet gevierd werd door het .v o.ll e getal vaa de erloe geroepen volksgenooten. Ja, zieker, óók hierom aanvaarden wij den thans nog verzwaarden ernst van de in den tekst tot ons komende boodschap, wijl wij inderdaad gelooven, dat het komen in het volle getal behoort tot het gebod.

Deze erkenning is zóó gul en grif, dat wij niet eens den tijd vermorsen, ©n het gesprek dadelijk verkoelen zullen, door een overigens voor do hand ligge-nd verder uitspinnen van de getrokken vergelijking, b.v. door op te merken, dat de „gescheiden broeders" — om in den onjuistein stijl vande redevoeringen van den'Leidschen avond Lö spreken — juist ontkemien, dat zij tegenover deze Hiskia-boden van 1934 de rol' vervullen van d© tien stammen. Da© in het tien-stammeinrijlt den toon aangaven, hebben juist al het mogelijke gedaan — Jerobeam! — om hun menscheu af te houden van de één© pascha-viering, en hebbeu daartoe opgericht hun „eigen" en ©igenwilligeia sti er kal veren diens t. En ©en kind weet, dat do „gescheidenen" juist himnerzijds steen en been hebben geklaagd over wat zij noemden den „ka-lvcrondienst" in de Herv. Kerk, en daarom zijn afgezet, beboet, uitgestooten. Ze kunnen dus klagen, dat do nieuwe Hiskia-boden de rollen omkeerden.

Laat ons echter niet het gesprek zóó beginnein. Laat ons liever beiderzijds tenvoll© erkennen, dat Gods ©isch inderdaad is, dat zóóvelen , ; 'in getale" komen móeten, als er behooren tot de verbondsgemeenschap.

Maar juist dan klemt d© vraag te meer: kunnen deze Hiskia-gezanten van 1934 volstaan met ©en tot óns t© richt©n oproep? Houden w© eig©nwillig hun ziel op, als wij, opgero©pen©n, tot hen zoggen: wacht eens even, w© moeten nog eens met u doorpraten over de zakelijkheid van uw invitatie?

Naar onz© meening is dit zoo niet.

Want klemmender dan de zooeven op den achtergrond achteruit gedrongen tegenwerping zou geweest zijn, is toch deze andere, di© wij niet achteruit willen dringen: wij willen vragen aan de „snelle loopers" van 1934: gij roept ons op tot d© ©en© avondmaalstafel: wilt gij ons eens zeggen, waar die bij u is?

Neen, d i © vraag is niet onbillijk. De boden van Hiskia, de boden van dien radio-avond, ze hebben geen gezag in zichzelf; ze moeten mét ons allen hun boodschappen haar gezag laten ontleenen alleen aan de wet van God. Men mag hen dus vragen of zij, tot de ééne feestzaal' ons oproepende, het adres der feestzaal ons noemen kunnen. Waar is dat adres? Waar is — nu konkreet gesproken — waar is in d© Hervormd© Kerk de één© avondmaalstafel? Waarheen roepen ons deze boden?

Neen, neen, dat is nu eens geen handigheid. Het is hier een gewetenskwestie. Het is tevens een uiting van aller-emstigste, wijl primitieve nuchterheid, als wij opmerken: die parallel met Hiskia's boden gaat niet op. Hiskia, ja zeker, DIE kon zeggen: daar en daar oentraliseerein wij den eeredienst; daar en daér kunnen wij^ zichtbaar en tastbaar, onze eenh©id bewijzen. De sprekers van dien avond kunnen het niet. Hun avondmaalstafels zijn tegen elkander verdeeld. Hier is er een voor de vrijzinnigen. Daar is er een voor de confessioneelen. Ginds een andere voor ethischen, of voor gereformeerden.

Hun formulieren zijn t©g©n elkander verd©eld. Hun fomiules zijn tegen elkander verdeeld. De eene avondmaalstafel staat binnen de Hervormde Kerk tegenover de andere. En als zij ons oproepen tot „de ééne" avondmaalstafel, de tafel der eenheid, dan hebben wij het recht, hun t©n antwoord te geven: toont ons die EENE avondmaalstafel; en toont ons tevens, dat het inderdaad een

AVONDMAALS-tafel is. Ea zoO' gij dat küat, wij zullen dadelijk met U meegaan. Want dat is onzerzijds al een eeuw geleden beloo'fd. Wij wijzen ü op de hanepooten van hen, die de Acte van Afscheiding onderteekend hebben. Deze met bevende hand schrijVendö i „lidmaten" uit het gebied, dat gij vergelijkenderwijs thans tot de tien stammen rekent, ze hebben b^ voorbaat op oen eventueelen oproep geantwoord, dat zij met de Nederlandsche Hervormde Kerk — die gij vergelijkenderwijs de positie van het twee-stammenrijk toekent — geen gemeenschap meer willen hebben totdat deze terugkeert tot den waarachtigen dienst des Heeren.

Zijn wij uw vijaad geworden, u deze waarheid zeggende ?

Wij hopen het niet.

En zoo gij het ons euvel duiden mocht, dat wij zóó spreken, het zou ons niet de spraak benemen. Want als wij u, Hiskia-boden-vaa 1934, op christelijke wijze aanhooren, d.w.z., over uw boodschap geduldig nadenken, dan kunnen wij niet anders zien, dan dat gij zelf uw boodschap van kracht berooft, in hetzelfde moment, waarin gij ze ons voor het geweten legt. Dat gij ze relativeert in het O'Ogenblik, waarin gij ze absoluut maken wilt, als een boodschap Gods.

Gij vraagt bewijs?

Maar denkt dan aan uw eigen inleidingswoorden. Denkt dan aan uw eigen , , boodschap". Gij, hervormden, roept ons, „gescheidenen" toe, het is de epiloog in uw boodschap: verwar niet langer dat uiterlijk© kleed der organisatie, dat ook wij knellend vinden, met het wezen, want het wezen, dat is de Kerk des Heeren in onze landen."

Dat is wel zeer w-ijsgeer'ig gesproken (vormwezen-filosofie!), en wij zullen er nog wel esas over praten moeten, later. Maar voodoopig begrijpen wij, in onze Gereformeerde Kerken, wel zooveel, dat gij, Hiskia-deputaten' t van 1934, van meening zijt, dat die organisatie niet het wezen raakt. Dat is tenslotte maax een uiterlijk kleed.

Welnu, waar komt het vandaan, dat bij u, hervormden, de ééne avondmaalstafel, d.w.z. de avondmaalstafel der éénheid, ontbreekt? Waar komt 't vandaan, dat bij' u de avondmaalstafel van de ééne groep tegen die van de andere' óver staat?

Dat komt van diezelfde organisatie, die gij als een kwestie van slechts ondergeschikt© be teeken is hebt aangediend.

Dit is dus de situatie: gij zegt tot ons: komt tot de ©enheidstafel: God wil het; — wij antwoorden u: wijst ons die eenheidstafel aan, wij komen wis en zeker; — gij antwoordt: bij ons is z© er niet, maar dat is ©en gevolg van ©en euvel, dat er niet zóó heel veel toe doet, dat althans niet het „wezen" raakt; — en wij, teleurgesteld, moeten nu wel besluiten: gij roept op tot een ©enheidstafel, die wij bij ons zelf wèl, maar bij u zéker niet kunnen ontdekken, gij legt ons eischen voor de consciëntie, di© gij relatief maakt; op dit punt handhaaft gij de fout van uw organisatie zelf; uw oproep tot reformatie is gedragen door de ketterij, die zelve roept om de reformatie, de ketterij van relatief stellen van wat absoluut gebod van den God der twaalf stammen is.

Huber, Huber, de heele kudde moet den stal uit'.i)

ad b).

En nu wij toch reeds aan die Acte Van Afscheiding herinnerd hebben, willen wij maar dadelijk meteen een andere passage daaruit clteeren. D'ezslfde lidmaten, die we zooevan aan 't woord lieten, verklaarden , .tevens gemeenschap t© willen uitoefenen met alle ware Gereformeerde ledematen, en zich te willen vereenigen met elke op Gods onfeilbaar Woord gegronde vergadering, aan wat plaatse God dezelve ook vereenigd heeft".

Dat is, honderd jaar geleden, een proclamatie en een acte geweest van het ambt aller geloovigen. Nu wij — met eerbied — daaraan terugdenken, vinden wij daarin tevens gelegenheid, om onze tweede gedachte hier uit te spreken: Uw oproep, zoo zoiuden wij aan de boden van 1934 antwoorden willen, rekent niet, althans niet in wat gij omis met zooveel woorden laat hooren, met het verschil tusschen het Oude en het Nieuw© Iestam©nt.

In de dagen van Hiskia, ja, tóen was ©r inderdaad één bepaald centrum voor den eeredienst. Eén vaste plaats, waar men het pascha vieren moest, zooals thans nog het Nederlandsche volk EEN residentie heeft. Maar het was dan ook in Hiskia's tijd nog maar d© toestand van het Oude Verbond.

Na dien tijd is evenwel het Nieuwe gekomen. Aan alle plaatsen kan nu het evangelie worden g_b.acht. De uiterlijk-zichtbare eenheid uit den tijd, toen de kerk nog in het volksleven ingeweven was, bij Israël n.L, is voor ons voorbij. Eens en voorgoed voorbij. M.a.w.: de centralisatie heeft plaats gemaakt voor de decentralisatie. Met n g andere woorden: de avondmaiilstafels zijn krachtens Gods gebod pluraal geworden. Die pluraliteit behoort tot het gebed. Geen bode mag ons tot iets anders verlokken, dan tot ©en huis met vele avondmaalstafels. Want zoo zeker als in de dagen van Hiskia de één© feestvloer voor het pascha door het gebod geëischt was, ©n de pluraliteit van dergelij'ke plaatsen van den eeredienst tóen nog verboden was, ©venze©r is vandaag di© pluraliteit g©bód©n.

Natuurlijk zijn wij het over ©n weer hierover eens.

Is nu echter, vanweg© de expansie, di© de kerk in het Nieuwe Ttestamen.t genomen heeft, de pluraliteit der feestPLAATSEN ©en ©isch van God, toch is ©venzeer de éénheid van het feest ZÉLF, van den feest grond, den feestinhoud, het feest woord, een ©isch van God geblev©n. D© plaatsen van zijn heerschappij zijn onnoemelijk veel. Maar de heerschappij blijft één. De avondmaals t é, f e 1 s moeten pluraal zijn. Maar het avondmaal moet één zijn. Eén Heer. Eén geloof. Eén doop. Eén brood. Eén wijn en drank. Eén gedachtenis. Eén woord-van-gedachtenis. Geen ander© naam, dan die van Christus. Geen ander bloed dan Zijn zoenbloed.

Natuurlijk zijn wij het ook daarover ©ens , in theorie

Verbindt men ©venwei d© ééne gedachte aan de andere, dan...., dan komt de theorie om de practijk vragen. Om do daad. De daad van het ambt der geloovigen. En nu moeten wij aan onze „snelle loopers" van 1934 antwoorden: wij zijn niet meer in het Oude Testament, doch in h©t Nieuwe. Wij weten, dat de zuiv©rhouding van h©t feest, en het tegengaan van d© pluraliteit der f eest gronde n, der feest theorieën, het tegengaan dus van d© pluraliteit der c h r i s t o 1 o g i e ë n, der filosofieën, en het vasthoiuden, het koste wat het kost, aan den ©enigen Naam, die tot zahgheid gegeven is, altijd reform eer end werken zal. En ook: dat BIT de eenheidstaf©ls bereiden zal, waar de engelen begeerig zijn, in en aan te zien. Mocht in Hiskia's dagen d© reformatio zijn gelegen in het terugroepen naar do één© plaats, de ééne plaats, die tóen veel meer ófferplaats dan verkondigingsplaats wezen kon, thans is de reformatie hierin gelegen, dat het Woord der verkondiging erkend blijft in zijn éénheid, zijn gezag, zijn zuiverheid, en zulks op élke plaats, waar God Zich Zijn menschen saamgebracht heeft. De avondmaalstafel worde immers verbonden aan den kansel, die het Woord, ©n den ©enigen Naam verkondigt, zonder hem te laten op één hoop werpen met namen, die niét tot zaligheid gegeven zijn, zonder hem te laten verbasteren, of van zijn kracht berooven.

En daarom — nu willen wij weer naar den gesprektoon terugkeercn — en daarom, wat zullen wij u antwoorden, u, Hiskia-boden van 1934? Noem ons niet heeren, doch kn©cht©n, als wij zeggen: wij zijn niet afhankelijk van ©enigen Hiskia, of van zijn boden. Neen, krachtens het ambt der geloovigen moeten wij zélf de handen uit de mouw steken, zélf reformeeren, zélf d© ©enheid openbaren tot het uiterste der aarde. Doch de e©nh©id mogen wij niet iDinden aan één centra 1 © plaats — want dat is Joodsch, dat is teruggang, dat is dus geen reformatie, maar ©©n anachronisme. Neen, wij moeten de eenheid geloov©n, als ©en ©enheid, eerst in het Wóórd, ©n daarna in het sacrament.

En zóó wijzen wij met klem op di© Acte van Afscheiding. En zóó keeren wij, niet om ons te onttrekken aan den ernst van uw stem, maar om u en ons samen te plaatsen onder den volstrekten ©rnst van het ééne gebod, — heel de kudde „naar buiten"! — nu keeren wij de rollen om. Nu worden WIJ de „snelle boden". De nood is ons opgelegd, door het ambt der geloovigen. Nu vragen WIJ u: komt tO't de ééne avondmaalstafel. Z© is bij ons al. Komt op uw plaats tot d© éénheid van de Woord verkondiging, en daarna van d© sacramentsbediening. Bedient het ambt der geloovigen. Dat is: doet, ©Ik op uw eigen plaats, precies datgene, wat gij diep in uw hart houdt voor 'tgobod van God.

En dan zal dadelijk blijken, of de plaats, waar gij staat, in den grond beheerscht wordt door den wil van „Hiskia", dan w©l door d© trawanten van „Jerobeam". Gebruikt uw bevoegdheid, bedient uw plicht, in het ambt der geloovigen. En wij verzekeren u: zoodra gij ons weer getoond hebt, dat het ambt der geloovigen bij u bediend wordt naar d© ord© van het Nieuwe Testament, en gij wéér de éénheids-avondmaalstafel hebt, omdat gij weer d© één© Woord verkondiging hebt hersteld, zullen wij erkennen, dat de éénheid van den Woorddienst, zich óók heeft te openbaren in de éénheid van den sacramentsdi©nst. En wij zullen de pluraliteit van de avondmaalstafels onmiddellijk numeriek gelijk maken met de pluraliteit van de Woordbedienings-plaatsen. Wij zullen d© belofte inlossen, di© in de Acte van Afscheiding met bevende stem gegeven is.

Huber, Huber, de heele kudd© naar buiten!

(Wordt vervolgd.)


: i 1) Zie nummer van verleden week.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's