GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Kerk en Socialisme".

V. (Slot.)

In het vorige artikel is eenige aandacht geschonken aan de beschouwingen van den Sneeker predikant, Dr H. de Vos, over den „zin van het socialisme".

Dr de Vos meende, dat „men (juist van godsdienstig standpunt uit) aan het socialisme slechts ten deele verwijten kan", dat „daarin in zoo hooge mate van zelfverlossing gesproken moet worden".

Het heeft namelijk, zegt hij, daarmede een krachtig beroep op de activiteit, de daadkracht en het verantwoordelijkheidsbesef van de arbei­ ders zelf gedaan. „Het heeft", aldus het betoog, „zoodoende een massa in beweging gebracht, die wel zeer traag, apathisch en ontaard was, en ook niet anders kon zijn, en die massa geestelijk op liooger peil gebracht. Godsdienstige menschen mogen nog zoozeer ten slotte alles, en, ook de verlossing, van God verwachten, zij weten toch ook, dat zij zelf moeten werken en zelf verantwoordelijk zijn. Niemand minder dan Paulus heeft gezegd: „Werkt uws zelfs zaligheid met vreezen en beven". Dat in het socialisme te veel verwacht is van de menschelijke inspanning, is wel gebleken, maar was aanvankelijk noodig en heilzaam".

Wij hebben opzettelijk dit gedeelte in zijn geheel overgenomen. De tragiek van het socialisme komt daarin treffend uit; eveneens de moeilijkheden, waarvoor die socialisten zich plaatsen, die een synthese tusschen Christelijke religie en socialisme bouwen willen.

Dr de Vos had reeds eerder (zie het vorige artikel) opgemerkt, dat het socialisme gekenmerkt was door het geloof, dat „vooral de gang der historische gebeurtenissen", dus „aan het gebeuren, immanente krachten", en „niet een transcendente, een de wereld te bovengaande macht" de verlossing brengen zal. Naast deze overtuiging: een historisch determinisme, leefde hel geloof in de zelfverlossing.

Het Marxistisch geloof heeft deze twee motieven nooit met elkaar in overeenstemming kunnen brengen: het eene sluit het andere uit. Wel is hel „beroep op de activiteit en daadkracht der arbeiders zelf", waarvan Dr de Vos spreekt, verklaarbaar. Dit „moest" aan de beweging de bezieling schenken, welke hel deterministische, historischmaterialisme opzichzelf nooit kon wekken. De spanning, welke de verkondiging dezer leer teweeggebracht had, vond zoo een uitweg.

Het spreekt echter vanzelf, dat deze prediking van het geloof in de krachten van den mensch diepe teleurstelling brengen moest. Zij heeft dat altijd gedaan; hier kwam de ontgoocheling heel spoedig. Die prediking miste elke basis; ernstige conflicten konden daarom niet uitblijven; de verbreiding van de leer der zelfverlossing keerde zich tegen het Marxisme zelf. En nog altijd wordt bet socialisme door die conflicten, welke het stelsel hevig aantasten, beheerscht. Een figimr als Gertrude Her mes heeft in haar boek: „Die geisüge Gestalt des marxistischen Arbeilers" (waarover we meerdere malen geschreven hebben) dit door het marxisme zelf gevoede ziekteproces, op ontroerende wijze beschreven. Dwaze vereering der wetenschap, minachting van kostbaar geestelijk bezit, overgave aan een oppervlakkige nuttigheidsethiek en zooveel ander kwaad is van de prediking der zelfverlossing het gevolg geweest. Vandaar de klacht, destijds in de „Socialistische Gids", dat het „verschil tusschen de innerlijke geestesgesteldheid van vele menschen, en die, welke noodig zal zijn om aan een, op broederzin en makkerschap gegrondveste maatschappij de noodige levenskracht te geven, nog wel zeer groot is". „Dit verschil", gaat de klager verder, „zal moeten verdwijnen, want, als de ontwikkeling van de maatschappelijke verhoudingen ons tot een gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen zou brengen, zonder dat tegelijkertijd een, daaraan beantwoordende, menschelijke geestesgesteldlieid zou ontstaan, zou dat heel erg zijn."

Die „geestesgesteldheid" kon en kan het marxisme nooit „bereiken". Het ondermijnde de grondslagen van het geestelijk leven, en wil dat (nog) niet erkennen.

Ook Dr de Vos niet, althans niet voldoende. De in het begin aangehaalde zinnen, waarin een zekere waardeering voor de door het socialisme gepredikte zelfverlossing tot uitdrukking gebracht wordt, bewijzen, dal hij van den ernst der gemaakte fouten niet geheel doordrongen is. De crisis, welke het socialisme thans doormaakt, vindt, ook naar het oordeel van sommige zijner vertegenwoordigers, haar oorzaak in zijn principieel verkeerde wereldbeschouwing. Het gaat niet aan, zooals de Sneeker predikant doet, hier verontschuldigend te spreken, dat het socialisme „te vee 1" van de menschelijke inspanning verwacht heeft, alsof het hier slechts een kwestie van (door de omstandigheden geëischle) overdrijving zou zijn („aanvankelijk noodig en heilzaam"!.)

Het socialisme sloot en sluit nog de gedachte aan een Godsbestuur uil. Het historisch materialisme, schrijft Gertrude Hermes in het zooeven genoemde boek, zooals dat in het bewustzijn van den (marxistischen) arbeider leeft, en het geloof aan een Wereldregeerder zijn onvereenigbare tegenstellingen. Datzelfde geldt ook voor de leer zelf, datzelfde geldt ook voor de leer der zelfverlossing. Evenals nu Rosenberg, hebben eveneens de vertegenwoordigers der socialistische wereld- en levensbeschouwing betoogd, dat de „Kerk met de aarde niets te maken heeft". „Wie in dit leven meeleeft, zal kerkelijk leven en dagelijkscih leven moeten scheiden en daarna het eerste dooden: de aarde heeft haar eigen wetten"; door kennis en toepassing daarvan zal de mensch bereiken, wat hij wil.

Wanneer Dr de Vos den nadruk gelegd had op het principiëele verschil tusschen de anthropologie van het socialisme en die van het Christendom, dan zou hij bewaard zijn gebleven voor het oordeel, dat men „van godsdienstig standpunt uit" het beroep van het socialisme op de menschelijke activiteit (ten deele) behoorde te billijken. En zeker zou hij het dan niet gewaagd hebben deze uitspraak met een verwijzing naar hel bekende woord van Paulus (Filipp. 2:12) te motiveeren.

Waarom hier niet het „vervolg" van den aangehaalden text geciteerd? „Want het is God, die in u werkt beide het willen en het werken, naar zijn welbehagen"? Waarom niet gesproken over hetgeen voorafgaat: .. .„opdat in den naam van Jezus zich zoude buigen alle knie dergenen, die in den hemel en die op de aarde zijn... en alle tong zoude belijden, dat Jezus Christus deHeereistotheerlijkheidGods des Vaders".

Waarlijk, het zal toch aan een ieder duidelijk zijn, dat het beroep op de „menschelijke activiteit" in de Heilige Schrift geheel verschilt van dat van hel socialisme. Want het eerste veronderstelt de gehoorzaamheid aan God.

Hel zou ons te ver voeren, de geheele beschouwing van Dr de Vos over den „zin van het socialisme" Ie bespreken. Volstaan wij met de opmerking, dat de Sneeker predikant dikwijls niet tot den eigenlijken zin doordringt. Zoo wanneer hij „het brengen van hel productie-apparaat aan de gemeenschap" een poging noemt „om het econo^ misch lot zooveel mogelijk onschadelijk te maken, dus (in de tegenwoordige terminologie) tot ordening te komen". Dat is geen socialisme!

Wij missen ook een behoorlijke uiteenzetting over het principe van den klassenstrijd. Daarvoor in de plaats een opmerking als deze: „Er is waarheid gelegen in de uitspraak van het beginselprogram der S. D. A. P.: „Het proletariaat verkrijgt in en door den klassenstrijd... een zedelijke verheffing, ., die... hel... rijp maakt voor zijn taak..." Hoe is het mogelijk, dat iemand als Dr de Vos zulk een oordeel durft neer te schrijven. Het is in verschillende socialistische kringen de klacht, dat de klassenstrijd het tegendeel van zulk een verheffing gebracht heeft. Natuurlijk! Zie Rusland, zie Frankrijk.

En wat te zeggen van de uitspraak dat „een sterk zondebesef hun daadkracht (die der arbeiders) zouhebben verlam d", en „dat zij daarom wel moesten gelooven in de natuurt ij ke goedheid van den mensc h", „Dat de godsdienst opium voor het volk was", laat Dr de Vos erop volgen, „bleek hun tenslotte (!) maar al te duidelijk en sterkte hun besef, zichzelf te moeten bevrijden".

Het wordt al te pijnlijk! Is dal nu iemand, die met de geestelijke problemen van dezen tijd worstelt, .die zulke dingen neerschrijft? Bij de bespreking van de brochure van Dr de Haas werd reeds vastgesteld, dat er overeenkomst bestaat tusschen het socialisme en hel nationaal-socialisme. De zooeven aangehaalde zinnen zouden uit een van Rosenbergs geschriften kunnen genomen zijn. Ook daar hel oordeel, dat het zondebesef den mensch terneerdrukt. Alsof er geen verlossing door Christus tot een waarlijke vrijmaking en „waarlijke daadkracht" bestond! De Heidelberger Catechismus geeft hier het afdoende antwoord.

Na al het voorgaande, zal het niet verwondering wekken, dal het stuk over de „ontmoeting tusschen socialisme en de kerk" teleurstelt.

Wel verre van duidelijk gemaakt te hebben, dat kerk en socialisme „elkaar noodig hebben in hun strijd tegen vijandelijke machten en voor het behoud van allerlei waarden en levens in hun arbeid tot verwerkelijking dezer waarden in de tegenwoordige wereld", hebben zoowel het boekje van Dr Horreüs de Haas als nu ook dat van Dr de Vos ons geleerd, dat een overwinning van het socialisme voor „de kerk" groole gevaren brengt, en wel van dezelfde soort, als waarmede zij door de „vijandelijke machten" bedreigd wordt.

Met die opmerking bedoelen we allerminst te zeggen, dal vele socialisten van den tegenwoordigen lijd niet een andere houding innemen tegenover de Cliristelijke religie dan hun voorgangers. Maar wel, dat de geest, die hel socialisme ook nu nog leidt, bij zijn „ontwikkeling" herhaaldelijk met de belijders van het Christendom in conflict moet komen. En omgekeerd. Ondanks alle „goede bedoelingen", ondanks „diepere waardeering" voor de Christelijke religie. Op het laatste „religieussocialistische congres" is door een der aanwezigen nog duidelijk op de groole kloof tusschen „het socialisme" en „de kerk" gewezen. De oorzaak daarvan werd bij het socialisme gezocht, dat maaf al te dikwijls tegen de Christelijk© beginselen handelde.

Dr de Vos stelt vriendelijk den eisch, dat het socialisme „zich in hel bijzonder van de verschil-

lende denkbeelden aan de 'Verlichting ontleend, zal moeten losmaken", en „ook wel van uitsluitend negentiende-eeuwsche gedachten". Alsof dat niet beteekende een algeheele vernieuwing van het fun-' dament, en de oprichting ook van een gansch ander gebouw!

Trouwens de Sneeker predikant erkent ten volle dat kerk en socialisme „niet een blijvend verbond met elkaar kunnen sluiten". Het socialisme niet, „omdat hel zich niet aan een bepaalde levens- en wereldbeschouwing" (dus ook niet aan die van den Bijbel) „kan binden. Het kan ook niet op ©en niet-godsdienstige beschouwing gefundeerd worden". De kerk niet, „omdat zij zich het recht moet voorbehouden, van het Evangelie uit elke levensuiting onder critiek te stellen". Volkomen juist. Maar dan vervalt ook de opmerking, die Dr de Vos geeft, dat „kerk en socialisme elkander wel in veel opzichten als bondgenooten beschouwen en behandelen kunnen".

Dat geldt vooral voor een „zedelijk socialisme", dat „uit zeer diepe bronnen leeft", maar niet (zooals hier bedoeld wordt) uit die van het Evangelie.

Dr de Vos poogt nog de mogelijkheid en de wenschelijkheid van zulk een „bondgenootschap" aan te toonen.

Herinneren we ons hoe pas Rosenberg aan de Kerk „toestond' alleen over het „hiernamaals" te spreken tot menschen, die er behoefte aan hadden ?

Wat kan, vraagt Dr de Vos, de kerk beteekenen voor het socialisme? „Zij kan", antwoordt hij, „om te beginnen, er opmerkzaam op maken, dat er een groot gebied van het leven is, dat buiten het socialisme valt. Wanneer iemand staat bij een smartelijk ziekbed of bij het graf van iemand die hem zeer lief was, wanneer de raadselen van het leven hem benauwen of schuld hem drukt, dan baat", luidt het antwoord verder, „hem het socialisme weinig. Dan heeft echter de kerk nog wel een woord te spreken, en het is goed, dat zij tijdig den socialist doet beseffen, dat ook hij in deze omstandigheden zal komen".

We denken er niet aan om beide uitspraken met elkaar gelijk te stellen. Dr de Vos laat duidelijk uitkomen, dat hij een andere opvatting van de taak der kerk heeft dan Rosenberg.

Maar het gevaar, dat de door hem gekozen formuleering in den zin, die menschen als Rosenberg daaraan geven, uitgelegd wordt, is in hooge mate aanwezig. Vooral bij een socialisme, dat uit gansch andere beginselen dan die van het Evangelie leeft.

Hetisin strijd met de Christelijke religie, dat „de kerk" alleen of vooral aan het ziekbed of bij het graf wat te zeggen heeft. Zij wil krachtens haar roeping „tijdig", d.w.z. vanaf het eerste oogenblik van het leven, tot den mensch met haar boodschap komen, en ieder oogenblik van het leven, en bij iedere handeling. Slechts wanneer die roeping erkend wordt, zal „de kerk", d e „bron van kracht" voor den socialist zijn, welke ook hij, zooals Dr de Vos erkent, niet ontberen kan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's