GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hemelvaartsdag.

Ons vleeseb in den bemel.

Wanneer Christus voor de oogen Zijneir jongeren van de aarde opvaart naar den liemel, vervult Hij dfi groote paradijswet voor alle vleescli des raesnsclien.

Op den eersten dag van mensclienleven formeenle God den menscli uit het stof der aarde en in zijn neusgaten blies Hij den adem des levens. En God stelde den mensch in een hof, geplant in Eden.

Deze hof was de hemel niet.

De hemel is de woonplaats Gods. Vandaar verschijnt God' in het paradijs, de woonplaats der menschen.

Er was ©en afstand tussch.en den hemel, de woonplaats van God, en de schoone goede aarde, waar geen doornen en distelen groeiden nog, en waar mot en roest nog niet verdierven, en v/aar geen dief inbrak om te stelen, en waar geen zieke kreunde en geen graf gedolven was. Op deze aarde was „ons vleesch"; het werd gedragen door Adam en Eva. En het was niet in den hemel.

Maar wat was nu de paradijswet aangaande dit vleesch? Dat het voor den hemel gescliapen was.

Do Iiemel is van het bogin af bestemd geweest lot het opnemen van den mensch.; en dan niet van den menscli als een abstractie; en ook niet) alleen van den mensch naar de ziel, die — indien hij in leven en ster\'en met ziel en lichaam het eigendom des Heeren Jezus is — na het aardsche leven van stonden aan tot Christus m den hemel wordt opgenomen. Maar de hemel is van het begin 3f bestemd geweest tot het opnemen van den ffleosch met al zijn levensverbanden, ook met zijn banden aan deze aarde. De hemel moest de aarde in zich opnemen. En de mensch moest in den hemel vinden zijn eeuwig huis.

Zoo had de eerste Adam een hemelsche roeping.

En hij had de belofte van den hemel.

En het verwerven van deze belofte in verbondsgehoorzaamheid kan voor den eersten mensah niet geweest zijn een scheiden van de aarde in den ^m, waarin de zaligen, die in den Heere sterven, scheiden van deze wereld. Het moet geweest zijn een bergen van het aardsche leven en ook van net vleesch des menschen in de heerlijke hoede ^an deai hemel.

^an deai hemel. God! schiep den mensch. En Hij' plaatste hem op < tóze aarde, waar hij nóg woont. Maar God plaatste hem daar om hem eeuwig m den hemel te fetten. Dat zou zijn, als God ten grooten loon op s menschen verbondstrouw aan zijn Schepper en ader en Souverein en eenigen God, iets nieuws eu maken; het in de verzoeking staande gebleven ensdienldnd verrassen zou door Zijn weldadig-

Zoo was in het begin gesteld de orde van hemel „ aarde en van ons uit het istof der aarde genomen vleesch.

Doch door den val en de ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders, Adam en Eva, in het paradijs, is deze gestelde orde gebroken opi het moment, dat zij braken het verbond.

Voor de verhouding van hemel en aarde, en het vleesch des menschen, wil dit zeggen, ten eerste, dat de oorspronkeBjke afstand tegenstelling werd; de afstand werd middel van Gods toom; en ten tweede, dat God van ons vleesch gezegd heeft: stof zijt gij, tot stof zult gij wederkeeren.

Sinds wil de zondaar het zich gemakkelijk maken en de paradijswet aangaande het vleesch des menschen schielijk vergeten. Hij zegt in alle toonaarden: spreek mij niet van den hemel! Geef ons de aarde en haar volheid. Spreek mij' niet van het naar den hemel gaan; laat ons eten en drinken en vroolijk zijn.

Daarin werkt de zondeval na. De kwade vrucht schiet op uit den wortel van de keuze tegen God en het hoonen van Zijn verbond met de beloften. Wat gemeenschap zou er zijn tusschen ons vleesch en den hemel? Misschien — en laat den mensch dan maar die liefhebberij; een luxe, die kan worden geduld, zoolang zij geen „aards-gevaarlijke" vormen aanneemt — is er gemeenschap tusschen wat men „de ziel" noemt en den hemel. Maar uw vleesch, uw uit-het-stof-der-aarde-zijn, uw verbondenheid aan de aarde, uw band aan ras en bloed' en bodem heeft zijn doel hier; deze grootheden mogen hier hun triumfen vieren in de volksgemeenschap, in de staatsgrootlieid, in de lusten der liefde, m de zelfhandhaving der driftuiüngen. Velen zeggen het eenvoudiger: werk maar, en voed u goed en wees ©en braaf burger en een goed lid van de maatschappij; dat is het leven! En wie denkt, dat na het sterven een hemel komen kan, hij doet verstandig „godsdienstig" te zijn. Maar wat heeft de aarde, en wat heeft ons vleesah daarmee van doen?

Uit dat vergeten van de paradijswet aangaande ons vleesch levend, zoekt het mensdhdom nog slechts wat op de aarde is, wat hier dan nog schijnt te kunnen en te moeten.

Maar onze Heere Jezus Christus heeft ook deze paradijswet vervuld. Hij is, als een kind, des vleesohes en des bloeds deelachtig geworden. Als een kind is Hij op aarde gekomen. In de woonplaats der mensclien en in het. vleesch der menschen wilde Hij de tweede Adam zijn.

En dat in de bedeeling na den zondeval.

Christus stond onder de wetten, die voor den eersten Adam golden en Hij bukte Zich onder de straffen, die deze eerste Adam had verdiend. Hij' kende ten volle den afstand tusschen den hemel em de aarde, waarop Zijn discipelen geen schatten moesten vergaderen. En Hij' wist van Zijn vleesch, dat het als het gras is en als de bloem des velds, die heden bloeit en morgen in den oven wordt geworpen; Zijn lichaam zou worden verbroken en Zijn bloed moest worden vergoten. Hij zou worden gelegd in het stof des doods.

Maar Hij droeg bij dat alles het heüig ambt en deed den wil des Vaders. Hij wist van de ordte van hemel en aarde, en van ons vleesch, dat Hij had aangenomen door de werking van den Heiligen Geest uit de maagd Maria. Hij' leefde op de aarde met den hemel voor oogen. Hij' viel van God niet moedwillig af en verbrak niet de orde der schepping en de banden van het verbond. Daarom verloochende Hij ook den hemel niet.

Hij heeft gehoorzaamheid getoond aan den Vader en is gered geweest. Ons vleesch is gebroken aan Zijn Itruis. Hij is echter ook opgestaan van de dooden toen Hij gerechtvaardigd was van onze zonden. Toen is ons vleesch met heerlijkheid van onverderflijk leven bekleed.

Daarna voer Hij ten hemel op vol eer.

En voor de oogen Zijner jongeren werd in Zijn lichaam het stof der aarde, dat uit de woonplaats der menschen is genomen, in de woonplaats van God ingedragen en het is gezet in den troon Gods.

Nu hebben wij ons vleesch in den hemel.

Naar Zijn menschheid, in de volheid van het geschapen menschenleven, is het Hoofd aller geloovigen in de woonplaats van God.

Nu heeft het verloste menscilienleven zijn ricliting op den hemel in zijn verlossing weer gekregen.

Het is niet dan ongeloof en weerbarstige verwerping van den Christus Gods indien — soms ook in de kerk, en gedurig in de secte — gezegd wordt: het is niet erg, dat we met de aarde niet klaar kunnen worden — in den hemel is het schoon! Wij zullen den goeden strijd der bekeering strijden en deze sahijn-hemelsgezüidheid, dde leven wil uit het kwade vergeten van de paradijswet, en niet uit de hemelvaart van ons Hoofd, afzweren.

Onze oude mensch wil deze wet aangaande het vleesch des menschen gi"aag vergeten. Hij' wil een vergefelijk hoorder zijn van het Woord Gods omtrent ons met Christus mede-gezet-zijn in den hemel. Hij' wil deze vergetelijkheid kleeden in de gedaante van een engel des lichts. Hij' wil heB voor een hooge trap van vroomheid verklaren, indien wij bij tijden en oogenblikken mystiekelijk do oogen sluiten voor den nood van het aardsche leven en de ooren dichtstoppen voor de goede boodschap van de wereld-omvattende genade van Jezus Christus.

Maar onze nieuwe mensch heeft lust en liefde om toe te behooren aan dien Cliristus, die de orde van hemel en aarde en van ons vleesch herstelde in .Zijn Middelaarsgehoorzaamheid. Hij roemt in God, die in de bedeeling van de volheid d'er tijden wederom alles tot één vergaderen zal in Christus, beide dat in den hemel en dat op de aarde is. Hij verzorgt het vleesch niet tot begeerlijkheden.

En deze nieuwe mensch kan de corruptie van het leven op aarde zien, en de teekenen der tijden aanschouwen en bidden om den vrede en om een serum 'tegen de pestüentiën en aardschokken registreeren en gevaren trachten af te wenden; deze nieuwe mensch kan zijn kerk bouwen en het evangelie prediken in een zinkende wereld; hij kan martelaarsbloed zien vloeien en door Gods genade standvastig blijven in leven en sterven. Want hij is van dien Christus, die ten hemel voer. Daarom gelooft hij in de volheid van het geschapen menschenleven. Daarom gelooft hij en hij zingt het lied van den Christelijken arbeid in dit vergankelijke leven.

Hij zingt bij het werk.

Want ook dit geloof is zonder de werken dood.

Maar het is onmogelijk, dat wie Christus door een waar geloof is ingelijfd, niet zou voortbrengen vrucliten der dankbaarheid — dat zijn óók goed© werken naar de paradijswet Gods aangaande het vleesch des menschen.

Dat vleesch, dat voor den hemel is geschapen.

Dat vleesch, dat in Christus in den hemel is!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's