GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jenever uit den trekpot eij belegen schlagers.

Uit Nieuw-Nederland van 4 April 1947 citeeren we:

Als ik zoo de programma's van verschillende „feesten" uit onze kringen zie (onverschillig of dit nu jaarfeesten, van diverse vSreenigingeff zijn of „toogdagen der isjeugd" of or3uJefeesten op christelijke basis) moet ik altijd denken aaneen verhaal uit mijn geljoortedörp.

Het verhaal is als volgt:

Er was eens een boerin die dronk. Ze had veel verdriet in haar leven gehad. Daardoor was ze aan den drank geraakt. Ze kon er niet meer buiten, öok niet toen ze van de eenzame boerderij afgjng, (die werd door haar zoon en zijn vrouw beheerd) en midden in het dorp kwam 'wonen. Ze zette ouder gewoonte de tafel voor het raam en wilde dien middag ook haar slokje nemen. Juist kwam er iemand voorbij. Toen schaamde ze zich toch voor de kruik van I^cas Bols. In haar keukentje goot ze hem leeg in den theepot en schonk daaruit •ouwe klare. Maar de voorbijganger zag een oude vi-ouw die thee dronk, terwijl ze bezig was zich te bedrinken.

Zoo is het nu vaak met onzp feesten en ons deelnemen aan vermaak ook. .Wij drinken de jenever van de operettes, de tooneelstukjes, de film--enz. net zoo goed als de menschen die we met den" verzamelnaam „de wereld" aanduidqp. Maar, in dit geval, drinken we ze uit een trekpot, d.w.z. we camoufleeren hun ware gedaante, geven er een anderen naam aan, plakken er soms het predicaat , , christelijk" op en klaar is kees.

Nu is het op zich zelf niet zoo erg, als men een tooneelstükje eenvoudig „stukje" noemt als men modern is en „samenspraak", als meiï-wat ouderwetsch ge-.oriënteerd is. Als het beestje, maar een naam heeft. Ên een vlaggen-en luistér-spél (kennelijk overgenomen uit Figaro's „HoChzeit", waar het ook de muziek aan ontleende) kan, op een "programma van een christelijke oranjevèreeniging, (terwijl het in het tekstboekje van de Opera als „ballet" aangeduid wordt) heel goed als „spel" geannonceerd worden. OoK is het geoorloofd om «en hoorspel voor den microfoon een „declamaforium gmet.^ verschillgnde/ stenraien" te noemen.

Het zou riiet érg zijn, als er geen bedoeling achter zat, de bedoeling van het „camoufleeren": de jenever, het „wereldsche vermaak" wordt uit de kenmerkende en in het oog vallende kruik gedaan en overgegoten in de christelijke „trekpot". En dit niet „onbewust", omdat men zoo doordrongen is van de christelijke «feer (of christelijke cultuur? , niet „t* goeder trouw", niet uit onkunde, maar .bewust, en dat om de „vreeze'der Cchristelijke) menschén".

En waarom? Omdat men het wereldsche vermaak • verpordeelt (en dikwijls terecht), maar i.e. op gronden, , die niet juist en, wat nog erger is, die niet waar zljn. En door deze „onware" voorstelling van dit vermaak wordt men vanzelf gedwongen tot de leugen, die hetzelfde vermaak tot een ander stempelt door den naam.

Dit kwaad onder de zon is in onze kringen zeer verbreid. Van de bondsdagen af, waar op de vooravonden öf een tooneelgezelschap optreedt, dat niet bekend mag worden (meisjes Bondsdag Rotterdam '39) of een „spel" opgevoerd wordt, dat je reinste operette is (Amsterdam '46), tot de vereeniging toe, die zichkin een winkel één-acter laat aansmeren en die, zeer tOT. vermaak van de leden en de begunstigers, „verkleed" opvoert. Van .dè N.C.R.V. af, die een Kerstspel („decjamatorium met stemmen" stond er in dè gids) opvoert, tot den ouder-. avond toe, waar de leerlingen uit dé hoogste klas een „samenspraak" doen, waarin ze andere menschén verbeelden dan ze zijn, en zulks zeer tof vermaak en trots van hun diverse papa's en mama's. Of ik al die stukjes, dansjes, spelen enz/ dan zonde vind? Absoluut niet. Maar wat wel zonde is, dat is de manier van aankondiging van deze dingen en ook de manier van 'verwerping van de „echte"' tooneelstukken, films, opera's enz. Er is een tijd geweest, dat geen christen het in zijn hoofd zou halen om naar den schouwburg te gaan. Uit een persoonUjke overtuiging. En déze hojiding dwingt respect af. Er is ook een tijd geweest, dat Calyijn de voorsteUmg van de tooneelstukken , van Beza (den - leider der Calvinisten te Genèye) bijwoonde en - Calvijn's houding' dwingt ook respect af. Maar de houding van de Christenen, die ik daarnet geteekend heb, dwingt géén respect af! Integendeel: ze maakt de jeugd, aan wie zij voorgehouden wordt als de juiste, óf tot farizeërs, öf ze stoot haar af.

De jeugd wenscht een duidelijke houding, een duidelijke moraal en deze gebaseerd op Gods gebod en daarnaar. gemotiveerd> En niet een, die goed gepraat wordt door de christelijke adat, die er zoo langzamerhand een wordt van verstarde casuïstiek en een code van gebod op gebod, en regel op regel. De feiten spreken, hier. Om bij een bekend specifiek christelijk lichaam te bltjven, de N.C.R.V.: Daar werden stukken opgevoerd.|^door een „declamatieclub" („de kracht van 't land bestaat" van Martien Beversluis ter gelegenheid van '% huwelijk der Prinses), terwijl iedereen, die geei) vreemdeling in Jeruzalem was, wist, dat deze „club'' het •vrijzinnig prötestantsche jeugd-tooneel was.

De N.C.R.V. wacht tot dé schlagers „belegen" zijn, de versche rieken te veel naar de wereld. Ook werd er laatstleden Kerstmis zoo'n „declamatiespel" uitge-' zonden. Daarin spraken verschillende herders, maar daarin trad ook God Zelf voor den microfgon om in het spel Gabriel naar Maria te zenden en om het bevel te geven-voor het „eere zö God" (dat toen ook door het N.C.R.V.-koor op de bekende akelige wijs gezongen werd).

In de propaganda-speeches der N.C.R.V. wordt er altijd weer op gewezen, dat de christelijke radio, die rekent met God en den goeden-smaak, , recht van bestaan heeft, dat wij onze eigen uitzendingen moeten hebben enz. Maar wat dan te zeggen van een smakeloosheid, als boven gesignaleerd tijdens de Kerstdagen? Om het woord heiligschennis, wat dit toch in den grond van de zaak is, maar over te laten voor dezelfde speeches, maar dan iri verband met de programma's van andere vereenigingen. Zie, dat zijn van die dingen, waartegen het gevoel van rechtvaardigheid en eerlijkheid onzer jeugd direct in opstand komt en moet komen.

Ook tegen „dansmuziek" keeren de propagandaspeechen zich. Zijn de moppen evenwel verjaard, dan speelt men ze rustig en zonder eenig gewetensbezwaar.

Ditzelfde kan men mutatis mutandis ook waarnemen bij de christelijke filmvoorstellingen, waar men, om de jeugd uit de bioscoop te houden, de oudste stomme filmpjes van Chaplm draait ató toegift (geveltoerist e.d.). Dat in het volgen van de mode hetzelfde verschijnsel zich openbaart, is ons allen bekend. Werd eerst een strijd gevoerd om het korte haar (nu overal geaccepteerd), thans zijn de lippenstift en dé" lange broek het criterium, hoewel de laatste door den kouden hongerwinter zijn doelmatigheid t.o.v. de „principes" heeft uitgespeeld en deze mat.zette. Waarom ik deze, verschijnselen, die zich overal. voordoen, opnoem ? •. Alleen on» het ^beginsel (of liever het gebrek aan beginsel), dat er achter steekt te signaleeren en te bestrijden. Een „vroomheid", een christendom, dat zijn geestelijken stand op moet houden tegenover de wereld én tegenover sóortgenooten met heele en halve leugens, is op sterven na dood. We stooten de „wereld" af, die voor haar stelling, dat de „fijnen" huichelaars zijn, hier wéér bewijs te 'over hééft, en wé stooten „de kinderen der geloovigen" af, die, als ze met de wereldsche vermaken in aanraking komen, zien met welke, camouflagemiddelen _ in onzen krjng gewerkt wordt. Eri die radicaal zooals de jeugd nu eenmaal is, met het badwater ook het kind weggooien én aan al de vermaken der wereld, ook „de schadelijke", deel gaan nemen, zich erop beroemende, dat zij het tenminste eerlijk doen. Laat ons nu niet zeggen, dat, daar het hart van den mensch Wereldsgezind is, het onze schuld niet is, dat ^zij den breeden weg opwandelen. Laat ons liever lezen, wat de profeet Ezechiël zegt over de verantwoordelijlheid.

Laat ons het roer omgooien-, maao dan ook radicaal: ' is bezoek van schouwburg, en bioscoop, is 't opvoeren van tooneel of 't draaien van een film zonde, dan zijn . dat „openbare zonden" en moet de kerkelijke censuur toegepast worden, maar kan het schadelijken invloed hebben, ' dan voorlichting. Geen ouderwetsche critiek, geen • vérhaaltjes van een tooneelspeelster, die moest optreden, terwijl haar kind op sterven lag, geen onzinnige vragen als: „zou je in de bioscoop-willen of kunnen sterven", maar positief zeggen, waar, ' het op staat.

Geen jenever uit den trekpot, doch klare wijn, om dan met den dichter Werumeus Buning te constateeren, dat al deze dingen „voorbij gaan", dat wat men ook „drinkt" van de genoegens dezer wereld, dorst, het eenige is/ dat men overhoudt Want:

Drink wijn, Rijnsch, Spaansch of Fransch, rood, geel of . ' s , , [goud,

Al smaakt het naar den hemel of violen, 't 'Smaakt steeds naar wat men aan dorst overhoudt. Godes genade zij die dorst bevolen, • Wijn maakt ons als een kind aan '.s werelds borst. Maar dorst is alles wat men overhoudt.

Bemin, rood, blond of zwart, 't is" alles dorst. Een beek blijft klatérêh in een brandend woud. De maan schijnt vorstelijk op iedere wei, 't Is altoos een én altoos eenerlei, - • . Want dorst is alles wat men overhoudt.

Verdorst, omdat wie goed drinltt en bemint Ma& r één ding leert, en altoos eenerlei: .. Dat men toch steeds God als het einde vindt. Een èlas altijd te leeg, hoe vol het zij. Geen ding ter wereld, dat ons zoo benauwt: , Dat dorst is alles wat men overhoudt.

Francois ViUon, mijn! prins, bü Jezus' dorst, ' • / Wij hebben nooit een droppel wijn vermorst, Noch ooit bemind of God erkend, als vorst, t Wist gij den weg in 's werelds prachtig woud ? Heet is het bloed, en dor de keel als zout.' . En dorst is aUes wat men overhoudt.

Dit is een waarschuwing aa'h allen, dat men God als het einde vindt eiv niet „wat de menschén zeggen" en ni^ wat „wij kunnen of mogen doen" maar' God, die ons tekenschap zal •vragen van ons rentmeesterschap, ook over' het mogelijk maken van het meedoen aan vermaken. Ook over de heelê en halve Igugens tegenover „deze kleinen" (de jeugd), die-men niet mag •ergeren en tegenover de „eenvoudigen", die Hij steeds zal gadeslaan, ook als zij óns bedrog niet onderkennen.

Schrijfster van-het artikel is Jo van Dorp-Ypma. We ondersöhrijven niet alles wat hier gezegd is. We gelooven ook niet, dat met het beeld van jenevertheepot alles gezegd is, want er wordt van de overzijde sonis geweigerd ook maar een slokje thee anders dan uit een. jeneverkruik op te dienen. Makr het artikel toomt terecht tegen camouflage en onzelf­ standigheid en gulzige, jaloersche naaperij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's