GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

WIE GELDT DE BELOFTE ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WIE GELDT DE BELOFTE ?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Antwoord aan ds Hoeksema.)

Al eeuwenlang zijn Gods beloften aanleiding tot veel strijd. Een belangrijke oorzaak daarvan moet worden gezocht in de spraakverwarring, die daarbij telkens weer aan 't licht komt. De gevolgen van Babel zijn door den Pinkstergeest wel „in beginsel" overwonnen, maar nog lang niet definitief uitgeroeid. Alleen in den weg van gespannen hooren naar het Woord van dien Geest komen wij door Zijn genade die moeiten te boven.

Dat moet hier allereerst aan de orde Komen, nu we gaan spreken over de tweede vraag van ds Hoeksema. Hij stelt drie mogelijkheden: a) dat de belofte „voor alle gedoopten onvoorwaardelijk geldf'j b) dat zij , , voor alle gedoopten is, maar dan voorwaardelijk"; en c) dat zij „voor de kinderen der belofte is", volgens de door ds Hoeksema en anderen gevolgde exegese van Rom. 9.

Hier komt het aan op een zuiver afwegen van elk woord. Natuurlijk begrijpt ieder, die den verbondsstrijd van de laatste jaren heeft gevolgd, wat de verschillende omschrijvingen van ds Hoeksema ongeveer bedoelen. Maar juist in die p r o'b leemstelling zit al te vaak het groote gevaar. We hebben de ellende beleefd met een Toelichting en Praeadvies, die voortdurend werkten met onzuivere dilemma's (b.v. de bekende tegenstelling: algemeen aanbod aan alle hoorders óf speciale heilsbelofte aan de. uitverkorenen). Aan zulke onzuivere dilemma's is de kerk vaak bijna te gronde gegaan. En daarom is het een weldaad van den Heiligen Geest, als Wfl ze in waarheid te boven komen. En daarom moeten we elkaar wel vragen: wat verstaat u daaronder, dat Gods be­ lofte „voor" de gedoopten is? Ja zeker, die vraag is hier in geding! Het is werkelijk geen haarkloverij, daarover te spreken. Want de strijd is juist ontstaan, doordat men aan zulke woorden een beteekenis ging geven van eigen vinding, los van het concrete spraakgebruik, dat ons. in het dagelijksch leven onmiddellijk verstaanbaar is.

Nu geloof ik ds Hoeksema zuiver te verstaan, wanneer ik zijn gedachte zóó weergeef: als de belofte , , voor" iemand is, dan wil dat zeggen, dat hij er een zeker recht op heeft — maar méér nog, dat hij het beloofde goed absoluut in bezit krijgt, zoo zeker als twee maal twee vier is, of (om een zuiverder vergelijking te noemen) zoo zeker als eenmaal het einde der wereld komen zal.

In dien gedachtengang past dan de opvatting, dat de belofte alleen „voor" de uitverkorenen is, voor de kinderen der belofte (zooals ds Hoeksema ze typeert) > En van daaruit wordt de 'conclusie spoedig getrokken, waaraan de synodale theologen ons hier trachtten op te hangen; déze conclusie: de belofte is alléén „voor" de uitverkorenen, en düs (!) mag ik tot den gedoopte en den avondmaalsganger niet met volle rust zeggen: „dit is Christus, Die óók voor ü Zijn lichaam liet breken en Zijn bloed vergoten heeft", maar ik moet zeggen, of althans er bij denken: ik houd het er voor, dat het zoo is (het oordeel der liefde), maar ik weet niet of u wel uitverkoren zijt, en daarom kunnen we elkaar en onze kinderen hoogstens „houden voor" erfgenamen van het rijk Gods en van Zijn verbond!

Op dit punt begint telkens de tweespalt in de discussie. Voor wie is de belofte? Wat ligt in dat woord „voor"?

Nu geloof ik, dat we goed zullen doen met hier aanstonds-datgene vast te stellen, waarover wij het van harte eens zijn, of althans mogen verwachten eens te zijn. Ik bedoel de waarheid, die b.v. in Rom. 11 : 7 staat uitgedrukt: de uitverkorenen hebben het verkregen", de overigen niet (vgl. 1 Petr. 2 : 8, Openb. 17 : 14 enz.). Met andere woorden: e volkomen heilsvervuUing van Gods beloften valt alleen ten deel aan die menschen, die van eeuwigheid daartoe door God zijn uitverkoren naar het welbehagen van Zijn wil.

Maar de groote - vraag wordt nu deze: is het voldoende, de zoo even beleden v/aarheid van de vervulling der beloften uit te dfukken met dat schijnbaar zoo simpele woordje „voor"? Spreekt de Schrift in dienzelfden geest, en met diezelfde terminologie? Waarbij dan nog te bedenken is, dat de Schrift een levende, concrete taal spreekt, waaruit wij pas door nauwkeurige vergelijking van den eenen tekst met den anderen een zuiver afgewogen oordeel kunnen vastleggen in één of meer samenvattende termen.

Ik denk hierbij aan een opmerking van ds Hoeksema zélf, waarop onze hoofdredacteur gewezen heeft in „De Ref." van 23 Nov. 1946. Het was ds Hoeksema opgevallen, dat in de vervangingsformule gezegd wordt: de kinderen der geloovigen zijn in Christus geheiligd, „zoödat zij deel hebben aan de belofte en gesteld zijn onder den eisch des verbonds"; en hij merkte daarbij terecht op: het, komt er maar op akn, hoe men die woorden verder uitlegt! Terwijl prof. Schilder er aan toevoegde, dat er groot verschil bestaat tusschen „deelen in de belofte der werking" en „deelen in de beloofde werking". Een dergelijke mogelijkheid van misverstand en onzekerheid moet in onze mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zooveel mogelijk worden uitgebannen. En daarom is de vraag op haar plaats, of het woord „voor" in dit geval wel afdoende is. Datzelfde moet gezegd worden van ds Hoeksema's vraag, of de belofte voor alle gedoopten , , geldt" of „is", en dan nog nader: „onvoorwaardelijk" of „voorwaardelijk". De ontoereikendheid van de termen speelt hier een groote rol, nu het ' er op aan komt, de gedachten van de Schrift in onze taal zuiver weer te geven.

Ik kan daarom instemmen met een goed deel van wat J. L. Struik Lzn schreef in „De vrije Kerk" van 25 April 1946 en vervolgens. Ook hij merkt op, „dat het verschil van opvatting over de belofte vastzit op het verschil van gezicht dat men heeft op de bijbel t a a 1". Om zgn bedoeling te verduidelijken geeft hij het volgende voorbeeld uit de praktijk van het leven:

„Daar zit 's middags een vader aan tafel en b e-looft zijn kinderen, die met hem zitten te eten: „Vanavond mogen jullie een paar uur langer opblijven, dan hebben we een feestje". Nu is er om 5 uur één jongen erg ongehoorzaam en vader stuurt hem om zes uur, als hij thuiskomende er van hoort, naar bed voor straf. Het genot van het beloofde feest ontgaat hem. De belofte van zijn vader doet hem geen nut, want zij (= de belofte) was in hem (= den jongen) niet met gehoorzaamheid gemengd. Zegft nu die jongen brutaal: „Maar u h è b t toch beloofd dat ik op mocht blijven", dan zegt zoo'n vader: „Ja, maar, ik heb het zoo'n ongehoprzamen jongen niet beloofd. Neen hoor, jij bent geen kind.....!”

Nu is de groote vraag natuurlijk deze: spreekt Gïods Woord óók alzoo?

Daarop zal ons volgend artikel hebben in te gaan-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's

WIE GELDT DE BELOFTE ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's