GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

de christelijke school in dezen tijd, slot.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

de christelijke school in dezen tijd, slot.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet zonder reden hebben we zeer uitvoerig gehandeld over de vijfde conclusie, omdat we meenden daarin het scherpst den (onaanvaardbaren) achtergrond van heel den gedachtengang dezer uitspraken geteekend te zien. Wie spreekt over de taak der „Kerk" ten aanzien van de school, en onder taak verstaat het handhaven der belijdenis en onder „Kerk" „niet een bepaalde kerk, maai-de Protestantsch-belijdende Kerk in haar algemeenheid", heeft door de „onzichtbaarheid" van deze „Kerk" ook de materie der belijdenis „ongrijpbaar" gemaakt. Hij kan hoogstens verwachten een „handhaving" van dè belijdenis, (en dus van den grondslag onzer christelijke scholen), op dezelfde wijze als in de Ned. Herv. Kerk geschiedt. Daarom gelooven we dat de strijd, dien velen meenen tot de overwinning gevoerd te hebben in de zesde •conclusie, in feite reeds verloren was in de vijfde.

Steeds duidelijker blijkt n.l., dat met name het optreden van den Herv. Raad voor Kerk en School aanleiding is geweest voor het beleggen van de conferentie. In verband daarmede wordt door vele bezoekers ' de zesde conclusie als het glanspunt dezer bijeenkomst beschouwd. De formuleering luidt als volgt:

„Het kan taak der kerkeraden zijn eigener beweging de schoolstichting ter hand te nemen, indien de kerkleden te kort schieten of er niet toe in staat zijn, dan wel andere bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven".

Hoe belangrijk deze conclusie is te achten, wordt jnisschien het best geïllustreerd door het feit, dat de door ons reeds eerder genoemde heer Gilhuis bij let weergeven van zijn indrukken van „Birkhoven" in de „Mededeelingen" van Geref. ^ Schoolverband (No. 22 pag. 2) alleen over dit vraagstuk spreekt en wel aldus:

„De grootste winst was voor ons besef te boeken bij het onderwerp „Kerk en School". Waren wij als Gereformeerden wel eens van meening dat de Berv. Raad stond op het standpunt, dat een Chr. School van de Kerk behoorde uit te gaan, in conclusie zes heeft hij ook als zijn overtuiging neergelegd, dat de Chr. School van een Kerk(eraad) kan uitgaan".

Dat hier een overwinning is behaald van niet geringe beteekenis blijkt stellig o.a. daaruit, dat na het referaat van Ds Meeter „vooral van de zijde der Herv. Raad voor Kerk en School heftig critiek werd geleverd" en de secretaris van dien Raad in de discussie verklaarde „door de behandeling van dit onderwerp pijnlijk getroffen" te zijn. (Corresp.blad No 44).

Toch schijnt ons deze overwinning duur betaald. Immers niet alleen de Herv. Raad, maar ook de andere deelnemers hebben in deze conclusie him overtuiging geformuleerd. En in dit compromis — want zoo zullen we toch deze conclusie moeten zien — hebben zij derhalve ook voor hun rekening genomen de motiveering van een eventueele inschakeling der kerkeraden in de stichting der Chr. scholen: „indien de kerkleden te kort schieten".

U ziet het, alweer rijst de vraag: hoe is het wezen van de kerk? Wat is de taak van den kerkeraad ten aanzien van kerkleden die in de vervulling van hun plichten als leden van de kerk te kort schieten? Moet dan de kerkeraad de taak die op de ouders rust overnemen? Opzettelijk noemen we onze bezwaren in den vorm van vragen, omdat we in de geschiedenis van ons christelijk onderwijs meermalen kerkeraden als stichters van scholen een lofwaardig initiatief zagen nemen.

„Aan de Afgescheidenen te Amsterdam komt de eere toe reeds twee jaren vóór het noodlottig' Besluit van '42 (het Kon. beslidt, waarbij aan lederen geestelijke het recht werd verleend opgave te vragen van de in de • scholen gebruikte boeken en zijn bezwaren hier tegen in te brengen, zoodat op de openbare scholen docr de Roomsche geestelijkheid de laatste resten van protestantsch ondierwijs konden worden uitgeroeid; onze vaderen zagen dezelfde bezwaren echter al vóór dit Besluit. H. M.) en eveneens twee jaren voordat 't Nijmeegsche driemanschap de handen ineensloeg, de noodzakelijkheid gevoeld te hebben, om de Christelijke opvoeding van het kroost der gemeente in eigen scholen in veiligheid te stellen". (Van Strijd en Zegen, pag. 61). Diat de geheel andere eischen door de Wet aan het recht tot het stichten van scholen gesteld hierbij een gewichtige factor waren, blijkt uit hetgeen onmiddellijk na êe zoo juist geciteerde woorden volgt: „Het is te begrijpen, dat de Kerkeraad — ofschoon men die noodzakelijkheid inzag voor alle kinderen der gemeente — het raadzaam oordeelde, voor een diaconieschool verlof te vragen, wijl hiertegen bij de autoriteiten minder bezwaren bestonden, dan tegen scholen, die ook voor betalenden toegankelijk waren".

Maar toch is het opmerkelijk, dat „bij verzoekschrift van 28 Maart '45 zich eenige broeders te 's-Hertogenbosch als „leden der Christelijke Afgescheiden gemeente" tot het Bestuur hunner stad wendden, meldende, dat zij in het belang der opvoeding hunner kinderen wenschelijk achtten, een school op te richten, waarin hun kinderen Christelijk lager onderwijs overeenkomstig him godsdienstige belijdenis konden genieten". (Van S. en Z. pag. 68), terwijl kort te voren in Den Haag het volgende was geschied: Aan Mr Groen van Prinsterer, Dirk graaf van Hbgendorp en Jhr Elout van Soeterwoude was het niet gelukt autorisatie te verkrijgen voor een inrichting, „waarin de lezing van Gods Woord, de onvervalschte voordracht va.n hetgeen in Nederland geschied is, de geheele gang en geest van het onderwijs ten waarborg tegen bijgeloof en ongeloof mochten zijn".

De Kerkeraad der Ned. Herv. gemeente ter plaatse had juist in dienzelfden tijd besloten een diaconieschool op te richten van gelijke strekking.

Hiertoe werd merkwaardiger wijze, zij het tegen den wil der meerderheid in de Plaatselijke Schoolcommissie, wel toestemming door B. en W. verleend. Deze gang van zaken ontlokt P. Oosterlee in zijn „Geschiedenis van het Christelijk Onderwijs" de volgende ontboezeming (pag. 33): , , Groen en Ds MoU beoogden hetzelfde doel, wilden dezelfde middelen ter be-. reiking er van aanwenden, en den een werd geweigerd, wat den ander werd toegestaan.

De reden, zal vermoedelijk wel zijn, dat burgerlijke en ook kerkelijke autoriteiten geen scholen begeerden, die van een vrije associatie uitgingen, „omdat zulke inrichtingen te groote zelfstandigheid hadden". Zoo zou ook verklaard zijn, waarom de Kerkeraad Groen niet gesteund had, veeleer had tegengewerkt, wat dezen over een „afwijking en verzaking van de beginselen" deed klagen, „waarvoor het College zelf was opgekomen" ".

Ook ruim honderd jaar geleden dus reeds een' opvallend verschil tusschen leden der Afgescheiden gemeente die zich expres als zoodanig bij de autoriteiten meldden, hetgeen zelfs bij hun eerste aanvraag moeilijkheden schiep, terwijl de leden der Ned. Herv. Kerk zich door hun eigen Kerkeraad zagen tegengewerkt, beducht als deze was voor „zelfstandigheid".

Op grond van de gereleveerde feiten staat het echter tevens vast, dat men vroeger niet spoedig van een te kort schieten der leden kon spreken, als het hun niet gelukte een school te stichten. Tegenwoordig staan de zaken anders. Nu is het louter een kwestie van nalatigheid.

Hoopt men nu inVierdaad reformeerend te werken in een gemeente door den kerkeraad het werk voor de gemeente te laten doen? Hoe denkt men zich zulk een gemeente dan samengesteld? Zijn de leden dan zoo inactief, dat men hen zelfs niet kan brengen tot het nakomen van de beloften, die zij eens voor God en Zijn gemeente hebben afgelegd?

Zal de aanbevolen methode niet kerkverwoestend werken, doordat men gaat steunen op de „Kerk"? Wij gelooven een dergelijk motief nimmer te kunnen aanvaarden. Het veronderstelt een toestand in de kerk, dien men niet mag tolereeren en dus stellig niet mag pogen te bestendigen.

En het motief der „bijzondere omstandigheden"?

In verband met het groote aantal van en de rijke verscheidenheid onder de Christelijke scholen in ons l£^nd kunnen deze omstandigheden zich waarschijnlijk alleen voordoen in nieuw ontgonnen gebieden, als bijvoorbeeld onzen Noordoostpolder. In zulk een gebied kan men zich genoodzaakt zien met het oog op de toekomst een school te stichten, voordat daarvoor een genoegzaam aantal ouders op een bepaald moment te mobiliseeren is. Dat kan misschien. Maar de historie juist in den Noordoostpolder leert ons, dat met deze bijzondere omstandigheden iets geheel anders bedoeld wordt.

Onze predikant in dezen polder. Ds C. G. Bos, heeft in de Gereformeerde Kerkbode van GUroningen van 1 Nov. '47 en 31 Jan. '48 daarover een en ander medegedeeld. Omdat er in den geheelen polder nog geen Christelijk onderwijs gegeven werd, was daar opgericht een Vereeniging voor Christ. Nat. Onderwijs, waarin 5 Hfervormden en 5 Gereformeerden het bestuur vormden. De grondslag was: Gods Woord en de Drie Form. v. Eenigheid.

Van de zijde van de Ned. Herv. Kerk is tegen dezen grondslag ernstig bezwaar gemaakt, omdat niet alle leden van de Ned. Herv. Kerk daarmee in konden stemmen. De Herv. kerkeraad duldde niet, dat de school een wig dreef tusschen de leden van de Herv. Kerk.

Ds Bos beschrijft nu de ontwikkeling van deze „schoolkwestie" als volgt:

„Dus moest de grondslag ruimer (natuurlijk volgens den Herv. Kerkeraad H. M.), anders zou er naast de Chr. Nat. School een kerkelijk Hervormde school worden gesticht.

In Sept. j.l. wees de schoolvereeniging echter met overgroote meerderheid van stemmen de voorgestelde verruiming van grondslag af, hoezeer ook samenwerking werd begeerd met allen die werkelijk den Bijbel aanvaarden als Gods onfeilbaar Woord. Maar daarmee was de zaak niet uit! De. Hervormde Raad voor Kerk en School heeft hierop geconfereerd met den Schoolraad. En het resultaat van velerlei besprekingen is geweest, dat men tenslotte met een gemeenschappelijk concept-grondslag is gekomen, dat eerst is aangeboden aan den Kerkeraad der Ned. Herv. Kerk en daar is aan-.vaard, terwijl het daarna is voorgelegd aan het bestuur van onze Chr. Nat. Schoolvereeniging".

Gezien de bezwaren, die er van de zijde van den Herv. Kerkeraad waren tegen den bestaanden grondslag, spreekt het vanzelf, dat tegen dit concept nu door de leden van de Vereeniging, met name door Ds Bos, bezwaren zijn ingebracht. Het eindresultaat is geiyeest, dat dit concept toch is aanvaard, zoodat nu volgens Ds Bos, al heeft hij nog een bepaalde interpretatie — deze was terstond noodig! — in de notulen van een ledenvergadering weten vast te leggen, „de toekomst met groote zorg hier wordt tegemoet gezien. Hier spreekt geen klare geloofstaal, maar menschelijke wijsheid, die overlegt hoe men het verste komen kan".

Het verdient nu onze aandacht, dat op een vergadering in September 1947 voor den aandrang tot grondslagverruiming nog niet gecapituleerd werd, en dat Ds Bos in de Kerkbode van Nov. van datzelfde jaar nog niets naders omtrent de boven beschreven activiteit van den Herv. Raad schijnt te weten, maar hierover eerst spreekt in een artikel van 31 Jan. '48. Derhalve is het zeer waarschijnlijk, dat bedoelde onderhandelingen met den Schoolraad zijn gevoerd omstreeks den tijd, waarin de conferentie in „Birkhoven" werd gehouden, waarschijnlijk zelfs daarna.

Dat werpt een ontstellend licht op den term „bijzondere omstandigheden" in de zesde conclusie. Terwijl pogingen werden aangewend om in den Noordoostpolder Christelijk onderwijs aan de kinderen te bezorgen, eischte de Ned. Herv. Kerk via den Herv. Raad en met medewerking van den Schoolraad, dat de vastheid van den grondslag werd ondermijnd, opdat ook vrijzinnigen zouden kunnen medewerken. En weer stellen we de vraag, hoe men dan verwacht stand te kunnen houden tegen de infiltratie van onschriftuurlijke leeringen in onze Christelijke scholen.

Daarom lijkt ook de uitspraak aan het slot der conclusies, dat de coördinatie van het organisatieleven van het Christelijk onderwijs volstrekt noodzakelijk is, zeer betwistbaar. Bedoelt men met deze organisaties o.a. ook den Herv. Raad voor Kerk en School? Wil men dan de oogen sluiten voor de daden van dezen Raad? En zal men bij een dergelijke coördinatie ook één lijn trekken ten aanzien van het Barthianisme, in concreto aan de orde gesteld in de leden van de Partij van den Arbeid? Of worden straks misschien die leden van „de Groote", die in deze aangelegenheid maar één oplossing mogelijk achten, n.l. onomwonden uit te spreken, dat leden van zulk een partij geen lid kimnen zijn van hun vereeniging, genoopt heen te gaan, terwijl tegelijkertijd omtrent een door dezen eventueel te vormen nieuwe organisatie zou worden verklaard, dat deze door separatisme is ontstaan?

Schreef niet de heer Bothof in het „Correspondentieblad" van 27 Nov. j.l. onder den titel „Saambinding, geen Separatie" over een ingezonden artikel in „Belijden en Beleven", waarin werd geattendeerd op het in Groningen opgerichte , , Verbond van Voorstanders van de vrije Christelijke School" (V.C.S.) in dien zin, dat het betreurd werd, dat zulk een ingezonden stuk werd opgenomen, omdat de inzender of met de bestaande organisaties onbekend was, of aan deze het vertrouwen opzeide?

Uit hetgeen geciteerd werd blijkt echter, dat de inzender van „de Groote" een uitspraak en niet het instellen van een commissie had verwacht inzake het lidmaatschap van Chr. onderwijzers van de P. v. d. A. We gelooven dan ook niet, dat de heer B. inzender recht doet door te verklaren: „Wat inzender wil, wordt door de bestaande organisaties op het terrein van ons christelijk onderwijs van harte nagestreefd".

De heer B. wil „meerdere eenheid zoeken, biddend om de leiding van Gods Geest, opdat 't nationale karakter van ons christelijk onderwijs ook in zijn organisatievorm duidelijker naar voren komt",

Aecoord! Hij beginne met uit zijn eigen organisatie te weren allen, die niet leven naar den christelijken, en dus naar den nationalen grondslag er van. Hij bedenke tevens, wie er separatie aanrichten: zij die trouw blijven aan den aanvaarden grondslag, óf zij die daarmede de hand lichten?

De conclusies over staat en school laten we tenslotte zonder verdere bespreking volgen. Hoe verantwoordelijk werk het is omtrent deze verhouding conclusies te formuleeren moge U duidelijk worden, als U let op de o.i. gevaarlijke uitdrukking in No. 7: „De overheid heeft recht van toezicht op het onderwijs" en als U bedenkt, hoeveel vragen rijzen bij de uitspraak, dat het eventueel van overheidswege te verstrekken onderwijs „idealiter behoort te voldoen aan den norm van Gods wet". (No. 9).

7. De overheid heeft op grond van haar verantwoordelijkheid voor een maatschappelijk verantwoord peil van het onderwijs en voor een gezonde volksontwikkeling recht van toezicht op het onderwijs.

8. De overheid steune het initiatief der vrije maatschappelijke instanties of der Kerken en verzorge het onderwijs alleen bij gebreke daarvan of ter waarborging der geestelijke vrijheid.

9. Ook de overheid is onderworpen aan de wet Gods. Als zoodanig behoort idealiter het van harentwege eventueel te verstrekken onderwijs aan den norm dier wet te voldoen.

10. In de bestaande situatie biedt art. 26 der Lager-Onderwijswet 1920 een mogelijkheid tot Evangelieverkondiging op de staatsschool, waarvan de Kerken een zoo goed mogelijk gebruik dienen te maken.

11. De verschillende stelsels van erkenning en subsidieering van het onderwijs boven den leerplichtigen leeftijd loopen zeer ver uiteen en bieden in het algemeen onvoldoende gelegenheid voor ontwikkeling van dit onderwijs.

12. Voor het onderwijs beneden den leerplichtigen leeftijd is financieele gelijkstelling eisch van rechtvaardigheid.

13. Aan de coördinatie van het organisatieleven van het Christelijk onderwijs in al zijn geledingen is in de laatste jaren niet voldoende aandacht besteed. Deze coördinatie is volstrekt noodzakelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 maart 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

de christelijke school in dezen tijd, slot.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 maart 1948

De Reformatie | 12 Pagina's