GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

DE OPSTANDING DES HEERÈN BUITEN ONZE GESCHIEDENIS.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE OPSTANDING DES HEERÈN BUITEN ONZE GESCHIEDENIS.

„In de Waagschaal" (barthiaansch) schrijft een artikel, dat we onverkort doorgeven. Alleen geven we enkele passages in vette letter:

In de strijd der geesten is de laatste eeuwen reeds heel wat te doen geweest over de historiciteit van de . opstanding. - In zekere zin kan men zeggen, dat de dis-• cussie over deze vraag onvermijdelijk was, omdat men in brede kringen alléén het historische voor werlcelijk hield en nog houdt. Historisch is dan hetgene dat werkelijk geschied is. En wat niet historisch is, is ook niet werkelijk, tenzij het behoort tot het rijk der eeuwige ideeën.

Met historisch bedoelt men dan al datgene wat behoort tot onze geschiedenis. Het geschiedt in onze ruimte en in onze tijd, is dus concreet. Het is, nadat het geschied is, voltooid en verleden, al kunnen de gevolgen soms nog lang voortduren. Bn het is éénmalig.

Bij ieder, die geïmponeerd is door het natuurwetenschappelijk denkeu, moet vroeg of laat het inzicht doorbreken, dat dit alles niet kan gelden t.a.v. de opstanding. Namelijk dé, arom niet, omdat ze in het geheel niet geschied kan zijn. Zij is ten enenmale in strijd met het moderne wereldbeeld. De gedachte van een onsterfelijke ziel laat zich desnoods nog wel aannemelijk maken, al kan ze niet bewezen worden (en al is ze onbijbels). Maar de opstanding van Christus en in het algemeen de opstanding des vleses is een onmogelijkheid.

Geweldig veel werk is verzet, om dit Inzicht ook in de Schrift te vinden. Maar wie goed ziet, moet al spoedig ontdekken, ' dat bij al die arbeid de Bijbel nergens het laatste woord spreekt. Dat laatste woord is steeds aan een wereldbeschouwing, die het bijbels getuigenis aan zijn critiek onderwerpt. Of men dan verder opereert met onsterfelijke zielen of met visioenen maakt geen wezenlijk verschil. Aan de Schrift is het zwijgen opgelegd. Daartegenover legt de orthodoxie van allerlei kleur steeds de nadruk op de historiciteit van de opstanding. Want is dat niet de beveiliging tegen alle subjectiviteit, en tegen alle loochening van de opstanding, dat ze ook werkelijk een historisch feit is?

Beide opvattingen stemmen daarin overeen, dat ze de werkelijkheid van de opstanding afhankelijk maken van haar historiciteit. De vraag, die wij ons stellen moeten, is deze: Is dat bijbels verantwoord?

Wanneer wij de opstandingsberichten in het N. T. nagaan, dan valt ons op, dat twee gegevens behandeld worden, zoals men dat verwachten zou bij historische berichten. Het eerste is het lege graf. Op de Zondagmorgen na de begrafenis van Jezus zien de leerlingen, dat het graf leeg is. Dit is een historische gebeurtenis. De ooggetuigen worden met name genoemd (dat is bij zulk een vreemde gebeurtenis wel nodig!) en de omstandigheden worden uitvoerig verhaald. Maar dat lege graf zegt hun niets. Het eenstemmig getuigenis van alle Evangelisten is, dat het lege graf de discipelen verbaast, maar géén aanwijzing is van Gods wonderdaden — nog niet. En dat kan ook niet anders. Het lijk kan gestolen zijn; Jezus kan schijndood geweest zijn; ze kunnen ook in hun zenuwachtigheid bij het verkeerde graf gekomen zijn. Als historische werkelijkheid betekent het lege graf niets. Berst later, als men weet, dat Christus uit de doden is opgewekt, wordt het lege graf tot een teken van de opstanding. Doch dat teken krijgt pas zin, doordat de betekende zaak hun geopenbaard is.

Behalve het geopende graf zijn er de verschijningen. Maar wat geven die voor historische zekerheid'' Wie bewijst, dat hier geen sprake is van hallueinatias, van visioenen of van paranormale verschijnselen ?

Hier komt voor wie 't verstaat de betekenis aan het licht van de woorden van Christus tot de Emmaüsgangers. Jezus laat hen uit de Schriften zien, dat de Christus moest lijden en opgewekt worden. De opstanding van Christus blijkt eerst uit de overeenstemming van zijn verschijningen met de Schriften.

Hetzelfde vinden wy in I Kor. 15, zowel t.a.v. het kruis als van de opstanding. Dat Christus gestorven is. Dat is een historisch gegeven. Ieder, die daar toevallig aanwezig was, kon het zien. Daar was geen openbaring en geen verlicht oog des geloofs voor noodig. Alleen: het is de grens van onze geschiedenis. De dood als het volstrekte einde van ieder mensenleven relativeert het gebeuren in onze tijd en markeert de door God gestelde grens. In de dood ontmoeten wij — of wij het zien willen of niet — de plaats, waar onze geschiedenis ophoudt. 'Voorbij de dood is er géén mensengeschiedenis meer, tenzij God er één schept uit niet.

'Voor onze zonden, naar de Schriften. Dat is niet alleen historisch niet vast te stellen. Maar het geldt in onze geschiedenis in het geheel niet. Dat Christus voor onze zonden gestorven is, geldt alleen voor God. Onze geschiedenis blijft een geschiedenis van zondaren. Maar deze zondaren — wij! — zijn rechtvaardig voor God door de dood Zijns Zoons. Dat mogen wij geloven, daar mogen wij het ware leven in hebben „naar de Schriften".

God betuigt ons, dat het zo is. Wij zijn op Golgotha bekeerd, waarachtig niet, omdat wij mensen daar a.h.w. in onze geschiedenis God vinden, maar omdat God daar van buiten af verzoenend ingrijpt. D

Bn dat Hij is begraven. Dat is weer een historisch gebeuren, maar wederom aan de rand van onze geschiedenis. Het graf markeert de volstrektheid van de dood. Het graf betuigt opnieuw, dat de grens, die God aan onze gescliiedenis gesteld heeft, absoluut is. w h p i t

En dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften. Hier worden géén ooggetuigen genoemd.. En die waren er ook niet. Want dit is een handelen Gods buiten onze geschiedenis. Tegenover allerlei apokriefe Evangeliën betuigt de Schrift, dat de opstanding van Christus een daad van God is buiten onze werkelijkheid. p n r Z n

Daarom kan ook het geloof alleen er weet van hebben door openbaring, doordat God spreekt. a v

En dat Hij is... gezien. Hier geschiedt het ongeloof­ H lijke, het onmogelijke, dat de Opstanding ingrijpt m onze geschiedenis. De openbaring wordt geschiedenis. God heeft tijd voor ons. Hij sluit zich niet op in Zijn ejgen tijd, maar vervult onze tijd met Zijn lijd. En nu worden de ooggetuigen wél genoemd, evenals in de Evangeliën. Een hele wolk van getuigen, die de Heer gezien hebben, en die vanuit dit zien getuigen kunnen, dat Jezus de Christus der Schriften is, en dat de Schrift waarachtig Gods Woord is, omdat zij van Christus getuigt.

Naar het getuigenis van profeten en apostelen is do opstanding des Heren geschied buiten onze geschiedeids. Maar zij grijpt daarin in. Bn wel zodanig, dat het graf geopend en leeg Is, en dat wij getuigen kunnen, dat dit ingrijpen geschiedde ten derden dage. Daarin openbaart Christus zich als de Heer der geschiedenis. Naar Zijn eigen welbehagen grijpt Hij in de geschiedenis in. De gehele Bijbei is vol van zulk een ingrijpen Gods. Wanneer ons de grote daden Gods verhaald worden, dan gaat het telkens om een ingrijpen van buiten af, zonder causaal verband met de geschiedenis, die 'wij maken.

Dit ingrijpen kan alleen in het geloof gezien worden. Er is geen sprake van, dat het ongeloof —• de mens zonder de Heilige Geest •— op een of andere manier God zou kunnen ontdekken, omdat Hij in de geschiedenis ingrijpt. Ieder, die de Evangeliën leest, ziet daar hoe de schare de woorden van Jezus hoort en zelfs getuigt, dat Hij spreekt als machthebbende, hoe zij Zijn wónderdaden ziet en zich verwondert — en nochtans Gods grote daden niet ziet. Heel het O.T. verhaalt ons van de gróte daden Gods, die het volk j: sra, ël ziet en nochtans niet ziet. En vinden wij datzelfde niet-zien niet terug in vrijwel alle geschiedschrijving en ledere dag ook weer in de krant?

De opgestane Heer is de Heer der geschiedenis. Maar Zijn ingrijpen in onze geschiedenis is een ingrijpen van buiten af. De Heer is waarlijk opgestaan. Dat is geschied. Het is evenwel een ander geschieden dan onze geschiedenis, en een geschieden van andere waardij.

Dit brengt ons erbij terug, dat onze geschiedenis een grens heeft. Wij bedoelen nu niet de grens, die haar gesteld is door de laatste dingen. Wij bedoelen de actuele grens nu. Gods tijd begrenst onze tijd niet alleen van voren en van achteren (door de Schepping en de jongste Dag), maar (indien V het verstaat) ook van onderen en van boven. Dat de apostelen de verrezen Heer gezien hebben, betekent, dat deze grens ook gezien is. Dat zien heeft plaats gehad in onze geschiedenis. Maar ia onze geschiedenis betekent het de grens der geschiedenis.

Deze grens betekent tevens een oordeel over onze geschiedenis. De Kerk kan hier in haar verkondiging niet genoeg de nadruk op leggen. Alle pogen om de opstanding te zien als het middelpunt van onze meusengeschiedenis. of om onze geschiede'/iis te zien als een stijgende lijn, die ten slotte op het Koninkrijk Gods uitloopt, verhult de ernst van het oordeel en haalt bedektelijk of openlijk onze menselijke hoogmoed weer binnen. Onze geschiedenis heeft géén lijn, die, hoe dan ook, op God uitloopt. Onze geschiedenis heeft géén ruimte voor God. Als wij een middelpunt zoeken voor onze geschiedenis, dan is het Golgotha, waar wij metterdaad getoond hebben, dat wij geen plaats voor God hebben, waar het eigenlijk motief van al ons handelen zich blootgeeft als Godshaat.

De opstanding komt , ds, ar niet achteraan als een rehabilitatie in de geschiedenis, die dit achteraf weer goed maakt. Ze komt als een dag der wrake. Maar ze komt als een vreemde dag der wrake, die tevens een dag des heils is.

God heeft zelf het oordeel gedragen. In de opgestane Heer is de nieuwe mens Gods werkelijk, de mens, die voor de zonde gestorven is, die rechtvaardig is voor God. Hier is de mens, die van schuld overtuigd is, en nochtans vrijgesproken, de verdoemde en nochtans zalig, ' gestorven, en zie, hij leeft!

Zo wordt dit oordeel over onze geschiedenis tevens haar ware zin. Zonder de opstanding van Christus zou de geschiedenis onzinnig zijn. Wel zouden wij dat niet weten, maar wat kan de zin zijn van onze daden, als de dood hun bekroning en verdiende waardering is? Maar God gééft haar zin door Jezus Christus. Zij wordt het gebied, waar Hij ingrijpt om ons te redden, en waar wij de tijd hebben om ons te bekeren. Door de opstanding des Heren wordt de tijd van onze zonde tot de tijd van Gods geduld.

'Veel is er in de wereld gesproken en gedacht over de zin der geschiedenis. Maar wie de geschiedenis op zichzelf beschouwt, zal het laatste en beslissende erover niet ontdekken kunnen. Dat laatste en beslissende komt van buiten af tot ons. Christus is opgestaan. God heeft tijd voor ons. Wij hebben de tijd om ons te bekeren.

, Wie dit artikel, van D. H. v. D., begrijpen kan, is knap. Als hij hetgeen hij begrijpt, maar onthoudt, is hij voor deze nieuwe gnostiek meteen gewaarschuwd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's