Studentenalmanak 1953 - pagina 243
aan hogere geestelijke ontwikkeling, bijgeloof, valse bevindelijk-
heid, walgelijk zondag-christendom, eigenwettelijkheid en wat al
niet — het is overvloedig alom voorhanden. Doch zomin als de
hervormde kerk naar haar gebreken mag worden beoordeeld, is dat
bij de gereformeerde gezindte toelaatbaar. Haar moet niet ten kwade
worden nagehouden dat zij huivert voor de heiligheid des Heren,
dat zij weet, hoe onze God een verterend vuur is. Stellig ook pleit
voor haar, dat zij belijden wil de gekruisigde en opgestane Heer, dat
zij in haar goede vertegenwoordigers zich beijvert te bewaren, doch
tevens te bouwen, dat zij in het leven het christen-zijn tot tastbare
uitdrukking te brengen wenst.
Het is een weinig aanlokkelijk tafereel, dat hier geschilderd werd.
Er is reden voor de uitroep: Quis non fleret? — Wie zou niet
wenen. De gedeeldheid der kerk over de ganse wereld is zorgwek-
kend en voor ons is zij, omdat wij de werkelijkheid niet willen
ontvluchten, in Nederland bizonder benauwend. Het protestantisme
loopt allerwegen achteruit; daarentegen marcheert Rome voor-
waarts. Op eigen bodem is er wel een volop katholiek zuiden, is er
niet een krachtig reformatorisch noorden. Wij, protestantse christen-
intellectuelen zelf, liggen uiteen en kunnen elkaar niet ten volle
vinden. Voor het merendeel zijn wij — het kwam reeds ter sprake
— lauw of hoog-christelijk, lauw of hoog-kerkelijk, helaas niet
oecumenisch christelijk, niet oecumenisch kerkelijk. Nog al eens
hebben wij wèl het woord, niet de daad. Desondanks voelen wij
ons — daarvoor zijn we intellectueel — enigermate als de ruim
denkende, als de iets wetende, als de bewogen kerkmensen of chris-
tenen, de geestelijke voorgangers. Dus zal mijn slotoordeel stellig
hard aankomen dat wij, christen-academici, het er oecumenisch
slecht afgebracht hebben, ook indien er geen strenge maatstaf wordt
aangelegd. Hoezeer wij falen in vergelijking met een Paulus, die
zijn bestaan ten offer bracht voor de zaak der gemeente, in ver-
gelijking met een Athanasius en Augustinus, een Luther en Calvijn,
is duidelijk. Wij zijn tezeer gewend aan onze matheid om ons dit
aan te trekken.
In weerwil van dit alles ware het verkeerd in moedeloosheid te
eindigen. Christus heeft gebeden: Ut omnes unum sint — opdat zij
allen één zijn. Daarbij zijn ook wij inbegrepen. Een aards vader
geeft zijn zoon geen stenen voor brood, geen schorpioenen voor een
ei. De Vader in de hemelen heeft de toen nog op aarde levende en
lijdende Zoon willen horen: „Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs
Gij, Vader! in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn". Wij,
233
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1953
Studentenalmanak | 308 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1953
Studentenalmanak | 308 Pagina's