VU Magazine 1971 - pagina 44

omdat er wellicht meer mensen belangstelling voor hebben dan die in de twee onderzoekgebieden Epe/ Heerde en Lunteren/Zwartebroek/ Terschuur. Het bedrijven van sociale wetenschap is een uitermate omslachtig, papierrovend, vermoeiend en bij tijden zelfs kouwelijk karwei, zo begrijpt de VUm-redactie van drs. De Jonge. In diens werkkamer vulde zich een twee meter hoge kast van onder tot boven met papieren, die met het onderzoek te maken hebben. Onderhoudend kan drs. De Jonge vertellen over het onderbrengen van enquêteurs (VU-studenten) in hotelletjes op de Veluwe, het per auto droppen van studenten bij afgelegen boerderijen en het in aardedonker's avonds weer opsporen van de verkleumde enquêteurs. Behalve in de agrarischsociale voorlichting op de Veluwe blijken vele VU-medewerkers een diepgaand inzicht te hebben verworven in de kwaliteit van diverse Veluwe-restaurants. Als boerenzoon (en trouwe lezer sinds jaar en dag van het Veluws Nieuws) voelt drs. De Jonge zich op het platteland geheel thuis. Dat was niet het geval bij elke enquêteur. Wat maakte de meeste indruk op de studenten? De Jonge: 'De lage inkomens van sommige boeren. Er zijn er bij die rond moeten komen van een inkomen van ƒ 6.000,— per jaar. Een student vergelijkt dat dan met z'n beurs van ƒ 4.000,—. Daar kijkt hij wel even van op.' Zeer zakelijk was de boer, die op het verzoek aan de enquête te willen meewerken reageerde met: 'Acht gulden per uur'. Hij werd een weigeraar. Op een andere boerderij bleek men de V U te beschouwen als een mekka van theologische deskundigheid. De enquêteur (één van de thans 1 4 % niet-kerkelijke studenten aan de VU) werd verzocht eerst de visie van de V U mee te delen op de ezel van Bileam. Bij elkaar heeft het gehele onderzoek anderhalve ton gekost, schat drs. De Jonge. Was het dat waard? Op het eerste gezicht schrik je van die prijs. Maar ais je ermee kunt aantonen dat de wijze waarop op 't ogenblik agrarisch-sociale voorlichting wordt bedreven weinig uithaalt, kan een dergelijk onderzoek het vergeefs uitgeven van aanzienlijk grotere sommen voorkomen. 42

Had agrarisch-sociale voorlichting effect? door drs. J. de Jonge

Beantwoordt de agrarisch-sociale voorlichting aan zijn doel? Om een antwoord op deze vraag te krijgen, gaf het Ministerie van Landbouw aan de afdeling Algemene Sociologie van het Sociaal-Wetenschappelijk Instituut van de Vrije Universiteit een opdracht voor een onderzoek. Agrarisch-sociale voorlichting wordt sinds 1955 aan boeren gegeven, in hoofdzaak door de standsorganisaties. De voorlichting is er op gericht de agrariërs zich bewust te maken van de situatie waarin het platteland en het agrarisch bedrijf verkeren en van de te verwachten wijzigingen daarin. Is dat gelukt? Om daar achter te komen zijn in twee gebieden onderzoekingen verricht. Het eerste gebied was Epe/Heerde, waar in 1962 de streekverbetering van start ging. In het kader daarvan werd intensief agrarisch-sociale voorlichting gegeven. Naast het experimentele gebied werd hetzelfde onderzoek uitgevoerd in een zgn. controlegebied, waar géén systematische agrarisch-sociale voorlichting werd gegeven. Daarvoor werden gekozen de plaatsen Lunteren, Zwartebroek en Terschuur. Het eerste onderzoek in beide gebieden vond plaats in 1963. Het werd uitgevoerd door het Sociologisch Instituut van het Convent der Christelijk-Sociale organisaties. Het laatste onderzoek vond plaats in de winter van 1969/70. Dit werd uitgevoerd door de afdeling Algemene Sociologie van de VU.

Op verzoek van de onderzoekers stelden de agrarisch-sociale voorlichters in 1963 om te beginnen een nota op, waarin de doeleinden van hun werk nauwkeurig werden omschreven. Uit deze nota werden zes thema's van voorlichting geselecteerd om als uitgangspunt voor het onderzoek te dienen. Deze waren (1) schooien beroepskeuze, (2) werktijden en werktijdverkorting, (3) het kleine bedrijf, (4) de verhouding tussen gezin en bedrijf,

(5) het samenwonen van ouders en gehuwde kinderen en (6) de verhouding tussen boer en organisatie (standsorganisaties en Landbouwschap). Om te beginnen werd in-1963 vastgesteld in hoeverre houding en gedrag van de boeren in beide gebieden afweken van wat de agrarisch-sociale voorlichting als ideale situatie voor ogen stond.

Veluws Nieuws Houding en gedrag is niet hetzelfde. Gedrag heeft betrekking op het doen en laten van de mensen. Zo werd b.v. bij het gedrag met betrekking tot het thema boer en organisatie nagegaan of men wel of niet op de Boerenpartij stemde, of men wel of niet lid was van een standsorganisatie en of men wel of niet vergaderingen had bezocht van een plaatselijke afdeling. Onder 'houding' wordt een toestand van gereedheid voor bepaalde gedragen verstaan, een min of meer blijvende constellatie van psychische processen. Aan een 'houding' kan men drie aspecten onderscheiden: denken, voelen en willen. Zo heeft b.v. een houding tegenover het kleine bedrijf betrekking op een bepaalde manier van nadenken over het kleine bedrijf. Men is emotioneel met het kleine bedrijf verbonden of niet. Men wil het al of niet vergroten. Populair gezegd zou men kunnen stellen dat houding en gedrag zich ongeveer verhouden als theorie en praktijk. Nagegaan werd nu in hoeverre gedrag en houding afweken van wat door de sociaal-agrarische voorlichters als ideale situatie wordt beschouwd. Positief wordt in het onderzoek een gedrag of houding

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Terug naar resultaten Printen