GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1975 - pagina 303

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1975 - pagina 303

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

magazine nomische dwang (we móeten wel werken, want we moeten toch eten), sociale dwang (als we dit of dat niet doen worden we niet meer aanvaard of tellen we niet meer mee) enz. Ons leven zit vol met activiteiten die onder dwang plaatsvinden, waarbij we de waarden van degenen die ons dwingen of van datgene wat ons dwingt (want we hebben meestal het gevoel dat het een of andere naamloze collectiviteit is die ons ergens toe dwingt) helemaal niet aanvaarden; soms gaat het tegen onze eigen waarden in, soms staan we er min of meer onverschillig tegenover, want: we moeten toch. Dat wil zeggen: we weten dat het verzet ertegen ons veel meer moeite kost dan het ongemak van het zich schikken in wat 'men' vraagt. We ervaren allen dat dit veelvuldig voorkomt; en dan praten we dus nog niet eens over de soort machtsuitoefening waarvan we ons niét bewust zijn, maar die vaak niet minder reëel is (we noemen dat meestal manipulatie). Dit ervaren sluit aan bij wat we hiervoor zeiden over het meer autonoom worden van de deelwerelden waaruit onze samenleving is opgebouwd. Die deel-werelden (zoals het economisch leven, de militaire wereld, de medische wereld enz.) ontwikkelen hun eigen waarden, laten zich moeilijk invoegen in het geheel van opvattingen zoals de samenleving die heeft (voor zover zoiets er tenminste is) en schijnen zich ook te ontwikkelen los van de opvattingen en waarden van de personen die er direct bij betrokken zijn. Veel van deze personen hebben althans niet de indruk dat de vormgeving van die werelden het resultaat is van waarden die zij aanhangen; er zijn ongetwijfeld ook personen die deze indruk wél hebben, maar dat zijn meestal personen die het in die werelden voor het zeggen hebben. Dit alles tast in sterke mate de veronderstelling aan dat de ordening van de samenleving in stand blijft door gemeenschappelijk aanvaarde waarden. En als dit al van waarden in het algemeen gezegd moet worden, dan geldt het zeker van godsdienstige waarden. Het tweede waar we op willen wijzen is de zelflegitimatie en de niet-theoretische legitimatie van de samenleving. De opvatting dat godsdienst nodig is voor het voortbestaan van de samenleving gaat er - meestal impliciet - ook vanuit dat het sanctioneren, het legitimeren van de samenleving en de samenlevingswaarden door de godsdienst min of meer bevrast gebeurt. Een groot deel van de samenleving legitimeert echter zichzelf, eenvoudigweg door er te zijn. Lang niet alles is in discussie of wordt verantwoord, met als gevolg dat grote delen van de samenleving en van ons optreden daarin tot de vanzelfsprekendheden behoren. Maar ook als die vanzelfsprekendheid opgeheven wordt doordat we naar het waarom van de dingen gaan vragen, gebeurt de legitimering nog niet altijd

bewust vanuit de door ons aanvaarde waarden. Berger en Luckmann spreken over legitimeringen op pre-theoretisch niveau; dat zijn legitimeringen in de trant van: dat is nu eenmaal zo, of dat doen we nu eenmaal zo. Maar ook de legitimeringen die in aanzet theoretisch zijn - dat zijn legitimeringen in de vorm van spreekwoorden en volkswijsheden - zijn zeker niet altijd in overeenstemming met de door ons aanvaarde waarden. Wanneer we denken aan uitdrukkingen als: 'Wie eens steelt blijft een dief', 'Wie met pek omgaat wordt er mee besmet' en 'Een brutaal mens heeft de halve wereld'en wanneer we ons realiseren hoe sterk we ons in ons handelen en in de Tnrichting van onze samenleving door deze wijsheden laten leiden, dan zien we het belang van dergelijke legitimeringen. We moeten dan echter tegelijk vaststellen dat dergelijke legitimeringen niet alleen niet voortkomen uit, maar zelfs in radicale tegenstelling kunnen staan tot gemeenschappelijk beleden waarden en vooral gemeenschappelijke godsdienstige waarden (zoals vergevensgezindheid, naastenliefde en opofferingsgezindheid). Kennelijk kan een groot deel van ons samenleven bestaan zonder de steun van door ons aanvaarde godsdienstige waarden. We menen met het bovenstaande een aantal argumenten te hebben aangedragen op grond waarvan de stelling dat een samenleving godsdienst nodig heeft om te functioneren onhoudbaar is geworden. In dit verband wijzen we op een discussie over deze materie in het Amerikaanse godsdienst-sociologische tijdschrift Journal for the scientific study of religion. De discussie werd op gang gebracht door Fenn. Hij stelt dat in de moderne samenleving de differentiatie zo ver is voortgeschreden dat een normatieve orde, gebaseerd op religie, niet langer mogelijk is. De integratie in de samenleving kan tot stand komen op basis van pragmatische belangen en utilitaire normen, maar hij vindt dat je dit zelfs geen functioneel alternatief van religie moet noemen. Hij wijst ook nog op de betekenis van het centraal bestuur en van macht. In de volgende jaargang geven McFaul en McNamara korte commentaren op Fenns stellingname, waarin o.a. de bewering dat als Fenn verwijst naar bepaalde 'seculiere' waarden als integratie waarden, dit óók waarden zijn en dat het o.m. een kwestie van definitie is of je dit religie noemt. Hierop reageert Fenn weer door o.m. te beweren, dat de prioriteiten die wij in de politiek stellen gebaseerd zijn op doeleinden die soms wel, maar soms ook niet een consensus reflecteren en die soms wel maar soms ook niet moreel van belang kunnen worden beschouwd. En verder dat de 'pragmatische belangen en utilitaire normen' simpel belangen en normen zijn en geen waarden; die hebben met meer fundamentele zaken te maken. Godsdienst, zo zegt Fenn, is niet langer in staat een ontwerp van het individuele en sociale systeem te ver-

schaffen. Tenslotte wijst Stauffer er op dat Fenn het gegeven van 'burgerlijke religie' ier discussie heeft gesteld, doordat hij de noodzaak ontkent van een algemene culturele legitimatie in de moderne samenleving. Daartegenover stelt Stauffer dat culturele consensus belangrijk blijft. Uit deze discussie blijkt dat het hier al lang niet meer gaat om de vraag of voor de samenleving een godsdienst nodig is in de zin waarin wij die omschreven. In het geding is de vraag of überhaupt een algemeen aanvaarde cultuur, een gemeenschappelijk aanvaard waardensysteem nodig is of dat de samenleving ook zonder een dergelijk systeem kan. Sommigen bevestigen dit laatste; anderen twijfelen of zeggen dat toch wel een of andere culturele consensus noodzakelijk is. Maar ook de laatsten zullen zeggen dat dit geen godsdienst in de zin van een betrokkenheid op een andere werkelijkheid behoeft te zijn. We herinneren hier aan wat Herberg poneerde: geen samenleving kan zonder een gemeenschappelijke religie, maar in de Verenigde Staten is deze gemeenschappelijke religie niet de conventionele, officiële religie, maar 'the American way of life'. En ook Glock is van mening dat het voor de integratie van de samenleving van belang is dat de leden zekere normen, waarden en opvattingen aanvaarden, maar dat de geïnstitutionaliseerde religie deze rol niet vervult. Terzijde willen we opmerken dat dit alles een zeer belangrijke aangelegenheid vormt bij de opbouw van de samenlevingen in marxistisch georiënteerde landen, zoals in Oost-Europa. Onze conclusie na het voorgaande ligt voor de hand. Er zijn bepaalde mechanismen in de samenleving (zoals dwang en zelflegitimatie, alsmede 'technische' eisen als gevolg van de interdependentie van de verschillende delen van de samenleving) die de samenleving mede in stand houden, zonder dat hiervoor een gemeenschappelijk aanvaard waardensysteem noodzakelijk is. Voor zover een dergelijk systeem nog wel nodig is, behoeft dit geen religieus waardensysteem te zijn. Het zou dat ook moeilijk kunnen zijn, gezien het grote pluralisme op godsdienstig terrein. Indien men een dergelijk waardensysteem toch religie wil noemen - op grond van een functionele omschrijving van religie - moet men wel van een 'operationele religie' of een 'burgerlijke religie' spreken. Maar dat is geen religie in de zin zoals wij het begrip hier hanteren; want ook al is het mogelijk dat de operationele religie allerlei elementen bevat van de conventionele religie (inNoord-Amerika is dat bijvoorbeeld duidelijk het geval), het is niet inherent aan de operationele religie dat het op een buiten-empirische werkelijkheid betrokken is. De officiële, traditionele godsdienst vervult de integrerende functie ten opzichte van de samenleving in ieder geval niet meer. Die godsdienst heeft zich als het ware uit de samenleving als zodanig teruggetrokken of voor zover daarin nog aanwezig. 37

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1975 - pagina 303

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's