GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1975 - pagina 428

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1975 - pagina 428

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

yH magazine 30

Het partijtoezicht op de sociale wetenschappen is sinds het midden van de jaren '60 duidelijk verscherpt

A.iVlikojan

rige studies over politiek gevoelige zaken konden verschijnen zonder dat de auteurs zich veel gelegen lieten liggen aan het marxisme-leninisme. Zo publiceerde V. I. Kaplan een boek over de recente Amerikaanse geschiedenis, dat niet minder dan 1.585 voetnoten bevatte. Hiervan verwezen er zegge en schrijve drie naar Marx, Engels of Lenin, hetgeen in de Sowjetcontext als revolutionair mag worden betiteld. In deze fase leerden de beoefenaren van de internationale betrekkingen in de Sowjetunie tevens omgaan met de modernste westerse methoden en technieken. Artikelen' verschenen over simulatie, speltheorie, inhoudsanalyse, factoranalyse en het gebruik van computers. Deze artikelen waren weinig origineel, maar stimuleerden de belangstellingvoor en kennis van methoden en technieken sterk. G. Gerasimov bij voorbeeld ging na op welke wijze de speltheorie, een mathematische methode om de besluitvorming in contactsituaties te bestuderen, binnen de internationale betrekkingen toegepast zou kunnen worden.

Minder interessant De derde fase (1967-heden) in de ontwikkeling van de leer der internationale betrekkingen is in vele opzichten minder interessant dan de tweede. Veel van de ideologische innovaties uit de laatste jaren van Chroesjtsjevs heerschappij zijn stilletjes weer verlaten, aan herformulering onderworpen of publiekelijk aangevallen. De openbare discussie over belangrijke zaken als militaire strategie en de ontwikkelingen binnen de internationale communistische beweging werd niet langer getolereerd. Hoewel in het algemeen de veelbelovende creativiteit uit de tweede fase verdwenen is, ontwikkelt de leer der internationale betrekkingen zich verder. Methodologisch en theoretisch is ze zonder meer op een hoger plan gekomen. De toegenomen aandacht voor kwantitatieve methoden stuit overigens op verzet van wetenschapfjers die de voorkeur geven aan meer kwalitatieve analyses. Deze tegenstelling is vergelijkbaar met de tegenstelling die al jaren in het westen binnen de leer der internationale betrekkingen bestaat tussen „traditionalisten" {vaak historici of juristen) en ,,behavioristen" (voorstanders van het gebruik van kwantitatieve methoden).

Vooral onder degenen die veel waarde toekennen aan de kwantitatieve benadering van de internationale politiek is een zekere depolitisering te constateren. Het regime is tot nu toe bereid gebleken een zekere mate van onalTiankelijk onderzoek te tolereren, maar het zal ongetwijfeld erg lang duren voor deze beperkte onafhankelijkheid kan worden omgezet in een leer der internationale betrekkingen die zich grotendeels van het marxisme-leninisme heeft losgemaakt. Het onderzoek op het terrein van de internationale betrekkingen speelt zich in de Sowjetunie vrijwel uitsluitend af in een reeks in Moskou geconcentreerde, onder de sectie sociale wetenschappen van de Academie van Wetenschappen ressorterende instituten. Deze instituten zijn of algemeen of regionaal van aard. Verreweg het belangrijkste algemene instituut is het al eerder genoemde Instituut voor Wereldeconomie en Internationale Betrekkingen (IMEMO), waar niet minder dan 500 specialisten zich bezig houden met theoretische, methodologische en praktische aspecten van de internationale politiek. Het IMEMO is georganiseerd in een zestal secties en een aantal werkgroepen. Een van de secties heeft tot taak zich bezig te houden met de theorie der internationale betrekkingen; deze afdeling werkt momenteel aan een kritisch overzicht van de westerse theoretische literatuur en probeert tevens een marxistische theorie van de internationale betrekkingen te ontwikkelen. Directeur van het IMEMO is sinds 1966 N. N. Inozemtsev, kandidaat-lid van het Centrale Comité, die sinds jaar en dag pleit voor erkenning van de internationale betrekkingen als een autonome discipline. Andere, minder belangrijke algemene instituten zijn het Instituut van de Internationale Arbeidersbeweging en het Instituut voor de Economie van het Socialistische Wereldsysteem. Naast deze algemene instituten functioneren een reeks van regionale instituten, die zich bezig houden met de bestudering van Afrika. Latijns-Amerika, het Verre Oosten, enz. Het belangrijkste regionale instituut is ongetwijfeld het in 1968 opgerichte Instituut voor de Verenigde Staten, dat geleid wordt door G, A. Arbatov, die optreedt als persoonlijk adviseur van Brezjnev inzake de RussischAmerikaanse betrekkingen. Dit instituut be-

schikt ook over een onderzoeksafdeling, waar men zich onder meer specialiseert in conflicttheorie. Al deze instituten beschikken niet alleen over uitgebreide staven, maar ook over voortreffelijke bibliotheken, die overigens slechts voor een geselecteerd publiek toegankelijk zijn. Ze ontvangen regelmatig westerse specialisten, die lezingen houden en aan discussies deelnemen. Zo is het IMEMO bezocht door een groot aantal Amerikaanse coryfeeën op het gebied van de internationale betrekkingen, onder wie Shulman, Kissinger, Kaplan en Brzezinski. In de loop van de jaren '60 is de studie van de internationale betrekkingen in de Sowjetunie in toenemende mate ,,gecollectiviseerd". Er is een voortdurende druk om zoveel mogelijk te komen tot collectief geschreven studies. Het feit dat alle instituten in Moskou geconcentreerd zijn. maakt het voor de wetenschappers des te moeilijker aan deze druk te ontkomen. Per definitie leidt deze „collectivisatie" tot grotere controle op individuele wetenschappers. Hoewel de leer der internationale betrekkingen sinds haar ontstaan in 1956 een opmerkelijke ontwikkeling heeft getoond, is het haar niet gelukt officiële erkenning te verwerven als een legitiem veld van wetenschappelijk onderzoek. Al evenmin heeft ze zich weten te emanciperen van de officiële partij-ideologie. Steeds weer benadrukt de partij het belang van het historisch materialisme als dé allesomvattende theorie en methodologische grondslag van alle kennis. Onderzoek is slechts dan methodologisch goed en theoretisch belangrijk als het op het historisch materialisme is gebaseerd. Het partijtoezicht op de sociale wetenschappen, inclusief de internationale betrekkingen, is sinds het midden van de jaren '60, toen het bij tijd en wijle mogelijk was over internationale politiek te schrijven zonder talloze malen Marx en Engels te citeren, duidelijk verscherpt. Geen enkele discipline mag zich ontwikkelen tot een potentiële rivaal van de officiële ideologie, of onderzoek verrichten dat het binnen- of buitenlandse beleid van de partij kan ondermijnen. Werkelijk fundamentele vragen kunnen dus niet aan de orde komen. Niet alleen kunnen fundamentele vragen niet aan de orde komen, ook methoden die

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1975 - pagina 428

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1975

VU-Magazine | 484 Pagina's